ECLI:NL:RVS:2002:AE6920

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104497/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de vrijstelling van het bestemmingsplan voor een houten terras in de Archipelbuurt te Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Den Haag van 18 juli 2001. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij de appellant zich verzette tegen de vrijstelling die burgemeester en wethouders van Den Haag hadden verleend voor het plaatsen van een houten terras aan de achtergevel van een eengezinswoning in de Archipelbuurt. De vrijstelling was gegeven op basis van een besluit van 1 september 1999, waarin de burgemeester en wethouders afweken van de voorschriften van het bestemmingsplan "Archipelbuurt/Willemspark II". De appellant stelde dat deze vrijstelling onterecht was verleend en dat er sprake was van een onevenredige inbreuk op zijn privacy.

De Raad van State heeft de zaak op 25 juli 2002 ter zitting behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De burgemeester en wethouders werden vertegenwoordigd door een ambtenaar van de gemeente. Tijdens de zitting is de situatie ter plaatse besproken, evenals de argumenten van de appellant en de burgemeester en wethouders. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank de gronden van de appellant terecht had verworpen. De rechtbank had terecht vastgesteld dat het terras op één lijn moest worden gesteld met de in de planvoorschriften genoemde onderdelen en dat er geen reden was om aan te nemen dat de vrijstelling niet in redelijkheid was verleend.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak ondertekenden.

Uitspraak

200104497/1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Den Haag van 18 juli 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 september 1999 hebben burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] vrijstelling gegeven van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Archipelbuurt/Willemspark II" en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een houten terras aan de achtergevel van de eengezinswoning [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 4 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 1 februari 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 18 juli 2001, verzonden op 31 juli 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Den Haag (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 7 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van burgemeester en wethouders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. drs. C.G. Meeder, advocaat te Den Haag, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.H.Potter, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Verder is [vergunninghouder] ter zitting gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het betoog van appellant in hoger beroep komt neer op een herhaling van de gronden die hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank die gronden terecht verworpen. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het terras op één lijn moet worden gesteld met de in artikel 3, derde lid, aanhef en onder a en b, van de planvoorschriften genoemde onderdelen. De rechtbank heeft voorts terecht geen grond aanwezig geacht voor de conclusie dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid met toepassing van dit derde lid vrijstelling ten behoeve van het terras hebben kunnen verlenen. Dat er sprake is van een onevenredige inbreuk op de privacy is, mede gelet op hetgeen daaromtrent door partijen ter zitting is toegelicht, niet aannemelijk geworden. In het verlengde hiervan heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de situatie ter plaatse niet zodanig is, dat in het bepaalde in artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek een beletsel had moeten worden gezien voor verlening van de bouwvergunning. Evenzeer terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat burgemeester en wethouders zich overeenkomstig het advies van de welstandscommissie op het standpunt hebben mogen stellen dat het terras niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.A. Terwee-van Hilten, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. Ch.W. Mouton , Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Terwee-van Hilten w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2002
53-369.