200103360/1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting “Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs”,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 26 maart 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Harenkarspel
Bij besluit van 5 oktober 1998 heeft appellante vastgesteld dat door burgemeester en wethouders van Harenkarspel (hierna: burgemeester en wethouders) ten onrechte de vervanging is gedeclareerd van een personeelslid ten laste van het Vervangingsfonds. Appellante heeft voorzover hier van belang het gedeclareerde bedrag van f 139.320,69 over de periode 25 oktober 1995 tot en met 31 december 1997 teruggevorderd.
Bij besluit van 16 maart 1999 heeft appellante het daartegen door burgemeester en wethouders gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 maart 2001, verzonden op 16 mei 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door burgemeester en wethouders ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat appellante een nieuw besluit neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 22 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 augustus 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 22 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
2.1.1. Ingevolge artikel 183, eerste lid, onder a, van de Wet op het Primair Onderwijs (hierna: de WPO) – voorzover hier van belang – is het bevoegd gezag van een school aangesloten bij een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan te wijzen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt waarborgen te bieden voor de kosten voor vervanging bij afwezigheid van personeel.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan de rechtspersoon regels vaststellen ter uitvoering van het eerste lid.
2.1.2. De in artikel 183 van de WPO bedoelde rechtspersoon is appellante. Zij heeft voor de schooljaren 1995-1996, 1996-1997 en 1997-1998 vastgesteld het "Reglement Vervangingsfonds Primair Onderwijs voor het schooljaar 1995-1996" (hierna: het Reglement 1995-1996), het "Reglement Vervangingsfonds Primair Onderwijs voor het schooljaar 1996-1997" (hierna: het Reglement 1996-1997) onderscheidenlijk het "Reglement Vervangingsfonds Primair Onderwijs voor het schooljaar 1997-1998" (hierna: het Reglement 1997-1998).
2.1.3. Ingevolge artikel 2 van het Reglement 1995-1996 en het Reglement 1996-1997 - voorzover hier van belang - komt met inachtneming van de in dit reglement opgenomen bepalingen vervanging bij, onder meer, de volgende vorm van afwezigheid van onderwijspersoneel in aanmerking voor bekostiging ten laste van het Vervangingsfonds: ziekteverlof als bedoeld in hoofdstuk I-E van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (het RPBO).
Ingevolge artikel I-E2 van het RPBO – voorzover hier van belang – geniet de belanghebbende die wegens ziekte geheel of gedeeltelijk verhinderd is zijn dienst te verrichten van rechtswege geheel of gedeeltelijk verlof.
Ingevolge artikel 15 van het Reglement 1995-1996 en artikel 13 van het Reglement 1996-1997 - voorzover hier van belang - kan het bestuur, in gevallen waarin door het niet of niet tijdig voldoen aan de verplichtingen door het bevoegd gezag dan wel door een onjuiste toepassing van de bepalingen uit dit reglement ten onrechte bekostiging van vervanging ten laste van het Vervangingsfonds heeft plaatsgevonden, bepalen dat het ten onrechte betaalde bedrag wordt teruggevorderd als onverschuldigde betaling vermeerderd met de wettelijke rente.
2.1.4. Ingevolge artikel 2 van het Reglement 1997-1998 - voorzover hier van belang - komt met inachtneming van de in dit reglement opgenomen bepalingen vervanging bij, onder meer, de volgende vorm van afwezigheid van onderwijspersoneel in aanmerking voor bekostiging ten laste van het Vervangingsfonds: ziekteverlof als bedoeld in het Tijdelijk Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (hierna: BZA).
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het BZA geniet de betrokkene die wegens ziekte geheel of gedeeltelijk verhinderd is zijn arbeid te verrichten van rechtswege geheel of gedeeltelijk verlof.
Ingevolge artikel 13 van het Reglement 1997-1998 - voorzover hier van belang - kan het bestuur, in gevallen waarin door het niet of niet tijdig voldoen aan de verplichtingen door het bevoegd gezag dan wel door een onjuiste toepassing van de bepalingen uit dit reglement ten onrechte bekostiging van vervanging ten laste van het Vervangingsfonds heeft plaatsgevonden, bepalen dat het ten onrechte betaalde bedrag wordt teruggevorderd als onverschuldigde betaling, vermeerderd met de wettelijke rente.
2.2. Het geschil in hoger beroep betreft de vraag, of, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, appellante zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat burgemeester en wethouders niet hebben aangetoond dat in dit geval sprake was van ziekteverlof op grond waarvan ingevolge het van toepassing zijnde reglement aanspraak kon worden gemaakt op vergoeding van kosten voor vervanging. Appellante baseert haar oordeel, dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, op een aantal, in het verweerschrift aan de rechtbank nader aangeduide stukken. Burgemeester en wethouders hebben betoogd, dat de bedrijfsarts betrokkene arbeidsongeschikt heeft geacht en dat de arbeidsongeschiktheid, voorzover deze al situatief zou zijn, berustte op medische gronden.
2.3. Alleen vervanging van onderwijspersoneel in geval de betrokkene wegens ziekte geheel of gedeeltelijk is verhinderd zijn dienst/arbeid te verrichten komt voor bekostiging in aanmerking. De onderscheidenlijk van toepassing zijnde reglementen benadrukken hierin de eigen verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Het is in het onderhavige geval aan burgemeester en wethouders om aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat sprake is van ziekte in vorenbedoelde zin. Daartoe is een aantal rapportages overgelegd, waarin door de bedrijfsarts slechts de keuzemogelijkheid “arbeidsongeschikt” is aangekruist. Van enig stuk, waarin door de bedrijfsarts inzicht in de oorzaak van de door hem aangenomen arbeidsongeschiktheid is gegeven, is in het dossier geen sprake. Het lag in dit geval dan ook op de weg van burgemeester en wethouders om, alvorens aan appellante een verzoek te doen tot vergoeding voor de kosten van vervanging, nadere toelichting te vragen aan de bedrijfsarts over de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid, temeer nu de stukken waarnaar appellante verwijst, er op duiden dat de betrokkene niet wegens ziekte, doch wegens een arbeidsconflict arbeidsongeschikt was en burgemeester en wethouders deze stukken kenden of hadden moeten kennen. Nu burgemeester en wethouders dit hebben nagelaten komt de onduidelijkheid over de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid voor rekening van burgemeester en wethouders en moet worden geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake was van ziekteverlof in vorenbedoelde zin.
Ter zitting in hoger beroep hebben burgemeester en wethouders geciteerd uit een brief van 7 april 1999 van J. Timmermans, arts van de Arbo Unie Noord-Holland West, waarin kennelijk uitlatingen worden gedaan over de bevindingen van de in deze zaak betrokken bedrijfsarts. Anders dan daaruit thans te citeren is deze brief evenwel niet in de procedure ingebracht, zodat de rechtbank noch appellante deze in de oordeels- en besluitvorming heeft kunnen betrekken. Dientengevolge moet ook de Afdeling aan deze brief voorbijgaan.
Nu ten onrechte bekostiging van vervanging ten laste van appellante heeft plaatsgevonden, was zij bevoegd tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan kan worden staande gehouden dat appellante in dit geval van de haar toekomende bevoegdheid in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank heeft dit miskend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. In aanmerking genomen dat hetgeen burgemeester en wethouders in het inleidend beroep overigens hebben aangevoerd, door de rechtbank terecht en op goede gronden is verworpen, zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 26 maart 2001, 99/733 BESLU;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2002