ECLI:NL:RVS:2002:AE6798

Raad van State

Datum uitspraak
18 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105984/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.H.C.A. Muller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering legalisatie van een uittreksel uit het geboorteregister en een ongehuwdverklaring op basis van bewijsnood

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 juli 2002 uitspraak gedaan over de weigering van de legalisatie van een uittreksel uit het geboorteregister en een ongehuwdverklaring door de Minister van Buitenlandse Zaken. De appellant had documenten uit Ghana overgelegd ter legalisatie, maar de minister twijfelde aan de juistheid van deze documenten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de minister zich op goede gronden op het standpunt had mogen stellen dat de appellant er niet in was geslaagd om de twijfel aan de juistheid van het overgelegde geboortebewijs met gegevens uit onafhankelijke bronnen weg te nemen. De minister had geen aanleiding hoeven zien om af te wijken van het beleid, zoals door de appellant bepleit.

De Raad van State bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat bewijsnood, zoals door de appellant gesteld, geen bijzondere omstandigheid oplevert die aanleiding kan geven tot afwijking van het beleid. De appellant had ook aangevoerd dat zijn geboorteakte eerder was gelegaliseerd, maar de Raad van State oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt dat de minister het op dat moment gevoerde beleid mag toepassen, ook als er eerder een document zonder verificatie was gelegaliseerd.

De uitspraak is gedaan in het kader van een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 31 oktober 2001, waarin het beroep van de appellant ongegrond was verklaard. De Raad van State heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing is genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Raad
van State
200105984/2.
Datum uitspraak: 18 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
A,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 31 oktober 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Buitenlandse Zaken.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 april 1999 is namens de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) kennelijk geweigerd een door appellant overgelegd uittreksel uit het geboorteregister en een ongehuwdverklaring te legaliseren.
Bij besluit van 12 april 2000 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 31 oktober 2001, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij op 30 november 2001 bij de Raad van State binnengekomen faxbericht hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 februari 2002 heeft de minister van antwoord gediend. Daarbij heeft hij tevens verzocht om beperking van de kennisneming, als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), van de gegevens die betrekking hebben op de namen en handtekeningen van personen die bij de uitvoering van het verificatieonderzoek betrokken zijn geweest.
Op 12 maart 2002 heeft een enkelvoudige kamer van de Afdeling beslist dat beperking van de kennisneming van de desbetreffende stukken gerechtvaardigd is.
Bij brief van 16 maart 2002 heeft appellant toestemming als bedoeld in het vijfde lid van artikel 8:29 van de Awb verleend om mede op basis van de desbetreffende stukken uitspraak te doen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
2. Overwegingen
2.1. Legalisatie van de geboorteakte is geweigerd, omdat de juistheid van de inhoud van ter legalisatie overgelegde documenten uit Ghana niet zonder meer wordt aangenomen en appellant die juistheid niet door middel van verwijzing naar objectieve bronnen aannemelijk heeft gemaakt.
2.2. In hetgeen appellant heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor een ander oordeel, dan waartoe de rechtbank is gekomen. Zij is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat appellant er niet in is geslaagd om de twijfel aan de juistheid van het overgelegde geboortebewijs met gegevens uit onafhankelijke bronnen weg te nemen. Voor afwijking van het beleid, als door appellant bepleit, heeft de minister geen aanleiding hoeven zien. Bewijsnood, als door appellant gesteld, levert, wat daar overigens van zij, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 8 mei 2002 in zaak no. 200102521/1 , die in afschrift wordt aangehecht) geen bijzondere omstandigheid op die die aanleiding kan geven, nu die geacht moet worden onder ogen te zijn gezien bij het vaststellen van het te voeren beleid.
Het betoog van appellant dat zijn geboorteakte eerder is gelegaliseerd, zodat, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2000, in zaak no. 200000752/1, gepubliceerd in JV 2001/21, de legalisatie van het aangeboden geboortebewijs niet kan worden geweigerd, kan niet slagen. Van de bijzondere omstandigheden die zich voordeden in de zaak waarin evengemelde uitspraak werd gedaan, is in het onderhavige geval geen sprake. Hierbij komt, dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 mei 2002, in zaak no. 200102234/1, die in afschrift wordt aangehecht) er geen grond is om in het algemeen te oordelen dat de minister, indien een persoon een eerder, zonder voorafgaande verificatie, gelegaliseerd document opnieuw ter legalisatie aanbiedt, niet het op dat moment gevoerde beleid mag toepassen.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.A. Muller, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Muller
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2002
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
242-217.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,