ECLI:NL:RVS:2002:AE6732

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200106278/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunningverlening voor woning met loods in agrarisch gebied

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Assen, die op 26 november 2001 het beroep ongegrond verklaarde tegen een besluit van burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn. Dit besluit, genomen op 18 september 2000, verleende vrijstelling van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Borger" voor de bouw van een woning met loods op een perceel in agrarisch gebied. De rechtbank oordeelde dat de vrijstelling terecht was verleend, ondanks het feit dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan.

De appellant betoogde dat de burgemeester en wethouders ten onrechte artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO) hadden toegepast, en dat er geen sprake was van de noodzakelijke urgentie voor het bouwplan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 augustus 2002 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vergunninghouder een groter belang had dan de appellant, en dat de vrijstelling op basis van de anticipatieprocedure terecht was verleend. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de afweging die gemaakt moet worden tussen de belangen van de vergunninghouder en de appellant, en de toepassing van de anticipatieprocedure in het kader van bestemmingsplannen. De Afdeling concludeerde dat de vergunninghouder voldeed aan de redelijke eisen van welstand en dat de bezwaren van de appellant niet opgingen.

Uitspraak

200106278/1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Assen van 26 november 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2000 hebben burgemeester en wethouders van Borger-Odoorn (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] onder het verlenen van vrijstelling van de voorschriften behorende bij het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied gemeente Borger” vergunning verleend voor het bouwen van een woning met loods op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nummer […].
Bij besluit van 13 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Borger-Odoorn van 12 februari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 26 november 2001, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2002, waar Gedeputeerde Staten van Drenthe, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied gemeente Borger” rust op het betrokken perceel de bestemming “agrarisch gebied oost” en heeft het een agrarische bestemming zonder bebouwing.
Ingevolge artikel 7 van de planvoorschriften zijn de als “agrarisch gebied oost” aangegeven gronden niet bestemd voor de bouw van een woning met loods.
2.2. Vast staat dat het in geding zijnde bouwplan, het bouwen van een woning met loods, in strijd is met de voorschriften van genoemd bestemmingsplan.
2.3. Om niettemin de gevraagde bouwvergunning te kunnen verlenen hebben burgemeester en wethouders met toepassing van de anticipatieprocedure, neergelegd in artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening (WRO), zoals dat luidde tot 3 april 2000, vrijstelling verleend van genoemde bepaling. Gedeputeerde Staten van Drenthe hebben bij besluit van 7 augustus 2000 een verklaring van geen bezwaar verleend. Ten tijde van de beslissing op bezwaar gold met betrekking tot het perceel een voorbereidingsbesluit. Derhalve was aan de formele vereisten om vrijstelling te kunnen geven voldaan.
2.4. Appellant heeft betoogd dat burgemeester en wethouders ten onrechte artikel 19 WRO hebben toegepast. Daartoe heeft hij aangevoerd dat in het voorliggende geval wel degelijk naar de urgentie van het voorliggende bouwplan moet worden gezien omdat van een geringe inbreuk op de planologische situatie geen sprake is. Appellant acht die urgentie bij dit bouwplan niet aanwezig. Voorts heeft de rechtbank, volgens appellant, ten onrechte groot belang toegekend aan de beleidsnotitie “Woningbouw in Drouwenerveen” van 26 juni 1996 (hierna: de beleidsnotitie). Omdat in deze notitie niet is voorzien in de mogelijkheid een loods te plaatsen kon, aldus appellant, hier in ieder geval geen vrijstelling voor worden verleend.
2.5. De beslissing om al dan niet te anticiperen dient te berusten op een afweging van het belang van onmiddellijke uitvoering van het bouwplan tegen het belang dat eerst de uitkomst van de bestemmingsplanprocedure wordt afgewacht. Daarbij geldt dat naarmate de inbreuk op de bestaande planologische situatie geringer is, minder zware eisen behoeven te worden gesteld aan de mate van spoedeisendheid van het bouwplan en aan het planologische kader op basis waarvan medewerking aan de voorgenomen bouw wordt gevraagd.
2.6. In de beleidsnotitie is uitgegaan van de bouw van maximaal 10 nieuwe woningen tot 2005, waaronder een bouwmogelijkheid van 2 woningen op het onderhavige perceel. Vast staat dat de tekst van de beleidsnotitie is verwerkt in het nieuwe bestemmingsplan “Buitengebied gemeente Borger”, maar door een vergissing op de plankaart niet is aangegeven dat het perceel van appellant bestemd is als gebied waarbinnen woningbouw is toegelaten.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat in dit opzicht sprake is geweest van een kennelijke misslag, dat dit bij beschouwing van de planologische situatie in ogenschouw moet worden genomen en dat onder deze omstandigheden aan de spoedeisendheid minder zware eisen behoeven te worden gesteld. De rechtbank concludeert hieruit, volgens de Afdeling, terecht dat het belang van de vergunninghouder zwaarder weegt dan het belang van appellant.
Dat het bouwplan mede voorziet in de bouw van een loods maakt het vorenstaande niet anders. Uit de bebouwingsbepalingen van het bestemmingsplan “Buitengebied Woning aan de Zuideind te Drouwenerveen”, opgesteld om de genoemde omissie op de plankaart te kunnen herstellen, blijkt dat de gezamenlijke bebouwde oppervlakte van de woning ten hoogste 200 m2 mag bedragen, inclusief de oppervlakte van bijgebouwen, aan- en uitbouwen. Dat de mogelijkheid van de bouw van een loods bij de woning niet wordt genoemd in de beleidsnotitie van 1996 staat derhalve niet in de weg aan het verlenen van vrijstelling.
2.7. Anders dan appellant betoogt, heeft de rechtbank voorts met juistheid overwogen dat van strijd met het Provinciaal omgevingsplan (hierna: POP) geen sprake is. Weliswaar wordt in het POP een aantal van negen woningen voor de kern Drouwenerveen genoemd, doch daarbij is aangegeven dat de in dit verband genoemde getallen niet exact zijn, maar een orde van grootte weergeven. Bovendien betekent de aanwijzing als zogenaamde pluskern op de kaartbijlage dat een groter aantal woningen aanvaardbaar is. Bovendien blijkt uit de brief van 5 april 2002 dat gedeputeerde staten geen bezwaren hebben tegen het aantal van 10 woningen voor de kern van Drouwenerveen.
2.8. Tenslotte wordt met betrekking tot hetgeen appellant over de situering van de loods ten opzichte van het woonhuis heeft aangevoerd het volgende opgemerkt. Blijkens het advies van het Drents Welstandstoezicht voldoet de bebouwing die door de vergunninghouder op het perceel is gedacht aan redelijke eisen van welstand. Gedaagde is daar bij de beoordeling van het bouwplan dan ook terecht van uitgegaan. Appellant heeft niet aangetoond dat aan dit advies zodanige feilen kleven dat gedaagde daaraan geen betekenis had mogen toekennen.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan , ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2002
27-394.