200101558/1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats]
burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas,
verweerders.
Bij besluit van 12 december 2000 hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een schietinrichting op het perceel [locatie]. Dit aangehechte besluit is op 19 februari 2001 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 30 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 26 maart 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2002, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, gemachtigde,
en verweerders, vertegenwoordigd door ing. Th. A. Dinnissen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Appellant heeft de gronden inzake de onveilige zone en geuroverlast als gevolg van het smelten van lood niet als bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellant redelijkerwijs niet kan worden verweten op deze punten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.
2.2. Appellant heeft aangevoerd dat degene die het bestreden besluit namens verweerders heeft genomen, de sectormanager Ontwikkeling en Beheer van de gemeente Horst aan de Maas, hiertoe niet bevoegd was. In dit kader betoogt appellant dat het bestreden besluit dateert van vóór de gemeentelijke herindeling – per 1 januari 2001 is de gemeente Grubbenvorst ondergebracht in de gemeente Horst aan de Maas – en dat de inrichting ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in de gemeente Grubbenvorst lag.
2.3. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voorzover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak is gelegen bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning.
Ingevolge artikel 10:1 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder mandaat verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen.
Ingevolge artikel 10:2 van de Algemene wet bestuursrecht geldt een door de gemandateerde binnen de grenzen van zijn bevoegdheid genomen besluit als een besluit van de mandaatgever.
2.3.1. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Afdeling vast dat het bestreden besluit in naam van verweerders door de sectormanager Ontwikkeling en Beheer is genomen. Daarmee is vooruitgelopen op de gemeentelijke herindeling.
Blijkens de mandaatregeling van de gemeente Grubbenvorst van 11 maart 1997 hebben burgemeester en wethouders van Grubbenvorst niet aan de evenbedoelde sectormanager Ontwikkeling en beheer, maar aan het sectorhoofd Gemeentelijke Grondzaken mandaat verleend om namens hen een vergunning krachtens de Wet milieubeheer te verlenen voorzover naar aanleiding van de tervisielegging van de aanvraag en het ontwerp van de vergunning geen bedenkingen zijn binnengekomen.
2.3.2. De Afdeling stelt vast dat het bestreden besluit dateert van voor de gemeentelijke herindeling, zodat in het onderhavige geval niet verweerders, maar burgemeester en wethouders van Grubbenvorst het mandaat hadden moeten verlenen. Nu appellant tegen het ontwerp van het besluit bedenkingen heeft ingebracht, is bovendien niet voldaan aan de voorwaarde die in de mandaatregeling is gesteld voor mandaatverlening.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in strijd met artikel 8.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer onbevoegdelijk is genomen.
2.4. Gelet op het vorenoverwogene, is het beroep, voorzover ontvankelijk, gegrond en dient het bestreden besluit in zijn geheel te worden vernietigd. De overige door appellant aangevoerde beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
2.5. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk wat betreft de gronden inzake de onveilige zone en geuroverlast als gevolg van het smelten van lood;
II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas van 12 december 2000;
IV. veroordeelt burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 775,79, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Horst aan de Maas te worden betaald aan appellant;
V. gelast dat de gemeente Horst aan de Maas aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Havik, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Havik
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2002