ECLI:NL:RVS:2002:AE6689

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102534/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake handhaving bouwvergunning en last onder dwangsom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester en wethouders van Vaals tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht. De rechtbank had op 18 april 2001 het beroep van een partij gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van de gemeente vernietigd. De gemeente had de partij aangesproken op het illegaal bouwen van een kelder zonder bouwvergunning op een perceel in Vaals. De gemeente legde een last onder dwangsom op om de situatie in overeenstemming te brengen met de eerder verleende bouwvergunning. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onterecht had gehandeld, maar de Raad van State oordeelt in hoger beroep dat de gemeente wel degelijk bevoegd was om handhavend op te treden.

De Raad van State overweegt dat volgens artikel 40 van de Woningwet het verboden is te bouwen zonder vergunning. Vaststaat dat de partij de kelder heeft gebouwd zonder de benodigde vergunning. De Raad van State stelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de gemeente zou moeten afzien van handhaving. De mogelijkheid tot legalisatie van de kelder was uitgesloten, omdat de partij niet bereid was om een bouwvergunning aan te vragen. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de partij ongegrond.

De uitspraak van de Raad van State is gedaan in naam der Koningin en bevestigt de bevoegdheid van de gemeente om handhavend op te treden tegen illegale bouwactiviteiten. De Raad van State concludeert dat de rechtbank de beslissing op bezwaar ten onrechte heeft vernietigd en dat de gemeente terecht de last onder dwangsom heeft opgelegd.

Uitspraak

200102534/1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Vaals,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 18 april 2001 in het geding tussen:
[partij], wonend te [woonplaats]
en
appellanten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 september 1999 hebben appellanten [Partij] onder oplegging van een last onder dwangsom aangeschreven de kelder onder de garage/berging op het perceel, kadastraal bekend gemeente Vaals, sectie D, nr. 707, plaatselijk bekend Cottessen 12 te Vijlen, in overeenstemming te brengen met de op 20 oktober 1997 verleende bouwvergunning.
Bij besluit van 29 februari 2000 hebben appellanten het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Intergemeentelijke Adviescommissie Bezwaar- en Beroepschriften van 20 januari 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 18 april 2001, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 7 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 oktober 2001 heeft [partij] een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door P.J. Hendriks, ambtenaar der gemeente, en [partij] in persoon, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders. Vast staat dat [partij] de kelder heeft gebouwd zonder dat hij over een bouwvergunning daarvoor beschikte. Appellanten waren derhalve bevoegd [partij] de last onder dwangsom op te leggen. De rechtbank heeft dit miskend.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. De aanwezigheid van een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen, indien er concreet zicht is op legalisatie.
2.3. Ter plaatse gold zowel ten tijde van het primaire besluit als ten tijde van de beslissing op bezwaar het bestemmingsplan “Buitengebied”. Het perceel waar de kelder is gebouwd is ingevolge dit plan bestemd tot “Kamphuis Rv(h)”. Niet in geschil is – en ook de Afdeling gaat daarvan uit - dat op grond van dit bestemmingsplan, anders dan op grond van het voorheen vigerende plan, de mogelijkheid bestaat om de kelder alsnog te legaliseren. Vast staat dat [partij] niet bereid was om een bouwvergunning voor de kelder aan te vragen. Dit brengt met zich dat legalisering van de kelder zonder meer uitgesloten was. De omstandigheid dat [partij] korte tijd voor de beslissing op bezwaar van 29 februari 2000, te weten op 17 februari 2000, alsnog een (onvolledige) bouwaanvraag heeft ingediend, brengt niet met zich dat bij die beslissing het dwangsombesluit niet meer kon worden gehandhaafd. Gelet op het late tijdstip waarop die aanvraag is ingediend alsmede de onvolledigheid daarvan, hebben appellanten deze bij de beslissing op bezwaar buiten beschouwing kunnen laten. Ook overigens was er geen sprake van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan van handhavend optreden had moeten worden afgezien. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank de beslissing op bezwaar ten onrechte heeft vernietigd.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [partij] alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 18 april 2001, AWB 00/464 GEMWT I;
III. verklaart het bij de rechtbank door [partij] ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2002
17-369.