ECLI:NL:RVS:2002:AE6688

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105909/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.H.C.A. Muller
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van legalisatie van geboortebewijs en ongehuwdverklaring door de Minister van Buitenlandse Zaken

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, die op 4 oktober 2001 haar beroep ongegrond verklaarde. De appellante had verzocht om legalisatie van een geboortebewijs en een ongehuwdverklaring, maar de Minister van Buitenlandse Zaken weigerde deze legalisatie op basis van het gevoerde beleid, dat twijfels uitspreekt over de juistheid van documenten uit het betreffende land. De minister verklaarde het bezwaar van de appellante ongegrond in een besluit van 22 juli 1999. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop de appellante hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 2 augustus 2002, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. M. de Miranda, en de minister door mr. E.B. Schluter. De Raad overwoog dat de weigering van legalisatie van het geboortebewijs en de ongehuwdverklaring gerechtvaardigd was, omdat de documenten niet voldeden aan de eisen van de Nederlandse rechtsorde. De appellante betoogde dat het beleid van de minister onredelijk was en dat het verificatieonderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de minister de legalisatie kon weigeren, omdat de inhoud van de documenten niet met objectieve bronnen was onderbouwd.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 21 augustus 2002.

Uitspraak

200105909/1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 4 oktober 2001 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Buitenlandse Zaken.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 1998 is namens de Minister van Buitenlandse zaken (hierna: de minister) legalisatie geweigerd van een door appellante overgelegd uittreksel uit het geboorteregister (hierna: geboortebewijs) en een ongehuwdverklaring.
Bij besluit van 22 juli 1999 heeft de minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 oktober 2001, verzonden op 24 oktober 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 januari 2002 heeft de minister van antwoord gediend. Daarbij heeft hij op de voet van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verzocht te bepalen dat appellant geen kennis kan nemen van stukken of onderdelen daarvan, die betrekking hebben op het door de Nederlandse ambassade in [land] verrichte verificatieonderzoek. Op 12 maart 2002 heeft de Afdeling in andere samenstelling beslist dat de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Bij faxbericht van 4 juni 2002 heeft appellant toestemming, als bedoeld in het vijfde lid van artikel 8:29 van de Awb, verleend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M. de Miranda, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. E.B. Schluter, ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Legalisatie van het geboortebewijs is geweigerd, omdat met betrekking tot ter legalisatie overgelegde documenten uit [land] volgens het terzake gevoerde beleid wordt uitgegaan van twijfel aan de juistheid van de inhoud van die documenten en die twijfel niet door middel van objectieve bronnen is weggenomen. Legalisatie van de ongehuwdverklaring is geweigerd, omdat documenten betreffende de burgerlijke staat van personen niet worden gelegaliseerd, wanneer de persoonsgegevens van de desbetreffende personen niet zijn vastgesteld aan de hand van een na verificatie gelegaliseerd geboortebewijs.
2.2. Appellante betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het door de minister gevoerde legalisatie- en verificatiebeleid niet redelijk is, omdat het ertoe leidt dat tal van burgers niet kunnen beschikken over de brondocumenten die zij als gevolg van dat beleid nodig hebben om als volwaardig lid van de samenleving deel te kunnen nemen aan het Nederlandse rechtsverkeer. Bij legalisatie is uitsluitend van belang of het desbetreffende document wat betreft zijn inhoud van zodanige kwaliteit is, dat het verantwoord is het in de Nederlandse rechtsorde een zelfstandige rol te laten vervullen. Niet van belang is, welke gevolgen een eventuele weigering om het document te legaliseren met zich kan brengen voor degene die om legalisatie heeft verzocht. Die gevolgen kunnen door de daartoe bevoegde instanties onder ogen worden gezien in de procedure, waarvoor het document nodig is. Daarin kan beoordeeld worden of de belangen van betrokkene moeten prevaleren boven die, gediend met het stellen van de eis van legalisatie.
2.3. Appellante betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het verificatieonderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. Uit het verificatieonderzoeksrapport blijkt dat, anders dan appellante stelt, in het ziekenhuis, waar appellante stelt te zijn geboren, een onderzoek naar gegevens over haar geboortedatum is ingesteld, die daar evenwel niet voorhanden waren.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.A. Muller, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Muller
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2002
242-217.