ECLI:NL:RVS:2002:AE6644

Raad van State

Datum uitspraak
7 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202532/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • B. van Wagtendonk
  • M. Vlasblom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage inzake de afwijzing van asielaanvragen door vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 25 april 2002, waarin de rechtbank de afwijzing van asielaanvragen door twee vreemdelingen heeft vernietigd. De vreemdelingen hadden herhaalde aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris op 30 maart 2002 waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing onterecht was en verklaarde het beroep van de vreemdelingen gegrond.

De Staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, waarbij hij onder andere aanvoert dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn subsidiaire standpunt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en zich daarbij beperkt tot de beoordeling van de aangevoerde grieven. De Afdeling concludeert dat de grieven van de Staatssecretaris niet voldoen aan de eisen die de Vreemdelingenwet 2000 stelt aan een beroepschrift, en dat het hoger beroep derhalve kennelijk ongegrond is.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de Staatssecretaris in de proceskosten die door de vreemdelingen zijn gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep. De kosten worden vastgesteld op € 322,00, te betalen door de Staat der Nederlanden aan de Secretaris van de Raad van State. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 7 juni 2002.

Uitspraak

Raad
van State
200202532/1.
Datum uitspraak: 7 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 25 april 2002 in het geding tussen:
[vreemdeling 1 en 2]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 30 maart 2002 heeft appellant herhaalde aanvragen van [vreemdeling 1 en 2] (hierna: de vreemdelingen) om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 25 april 2002 , verzonden op 1 mei 2002, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard en die besluiten vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 mei 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 mei 2002 hebben de vreemdelingen een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bevat het beroepschrift in aanvulling op de in artikel 6:5, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde eisen, een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop dat standpunt rust.
Ingevolge het derde lid wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Vw 2000 kan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan zij zich, indien zij oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel.
2.2. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000, meer in het bijzonder van haar artikelen 85 en 91 - gewezen wordt op de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 9-12 - is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op snelle en doelmatige wijze af te doen. De gewone behandeling wordt gereserveerd voor zaken waarin dergelijke vragen wel zijn gerezen.
2.3. Appellant klaagt onder 1 onder meer dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn subsidiaire standpunt in zijn beschikkingen van
29 september 1994.
2.3.1. Uit de stukken, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting in eerste aanleg, blijkt niet dat appellant dit standpunt bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. Uit artikel 85 van de Vw 2000 volgt dat de grieven in hoger beroep moeten blijven binnen de beoordeling van het bestreden besluit, die de rechtbank, gelet op de daartegen voor haar aangevoerde gronden en de door haar te verrichten ambtshalve toetsing, behoorde te geven. Nu het betoog daaraan niet voldoet, is in zoverre geen sprake van een grief, als in deze bepaling bedoeld.
2.4. Hetgeen overigens in het hoger-beroepschrift is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het hoger-beroepschrift geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Staatssecretaris van Justitie in de door de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) te worden betaald aan de Secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091 onder vermelding van het zaaknummer).
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter,
en mr. B. van Wagtendonk en mr. M. Vlasblom, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Zegveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2002
43-359.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,