ECLI:NL:RVS:2002:AE6630

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201989/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • B. van Wagtendonk
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • A.L. Frenkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel door Staatssecretaris van Justitie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de Staatssecretaris van Justitie. De aanvraag werd op 17 oktober 2001 afgewezen. De rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, verklaarde het beroep van de vreemdeling op 29 maart 2002 ongegrond. De vreemdeling ging in hoger beroep bij de Raad van State, die op 4 juni 2002 uitspraak deed. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht de eerdere voornemens van de staatssecretaris niet bij de beoordeling had betrokken, omdat deze niet relevant waren voor de afwijzing van de aanvraag. Ook werd geoordeeld dat de rechtbank de termijn van 48 proces-uren niet ambtshalve hoefde te beoordelen, aangezien de vreemdeling hier pas tijdens de zitting op 28 februari 2002 mee kwam. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep kennelijk ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Raad
van State
200201989/1.
Datum uitspraak: 4 juni 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 29 maart 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 november 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: de president), voorzover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij uitspraak van 21 januari 2002 heeft de Afdeling het daartegen door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de president vernietigd en de zaak naar de rechtbank teruggewezen.
Bij uitspraak van 29 maart 2002, verzonden op 2 april 2002, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 9 april 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 april 2002 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Grief I klaagt dat de rechtbank ten onrechte het tweede voornemen van de staatssecretaris van 10 januari 2002 en de reactie hierop van appellant van 8 februari 2002 niet bij de beoordeling heeft betrokken. De rechtbank heeft aldus volgens appellant miskend dat hij er op mocht vertrouwen dat de zaak verder in een normale asielprocedure zou worden afgedaan.
2.1.1. Die grief faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het besluit van 17 oktober 2001, waarbij de aanvraag van appellant in de aanmeldcentrum-procedure is afgewezen, diende te worden beoordeeld naar de stand van zaken ten tijde van dat besluit. Dat de staatssecretaris appellant op 10 januari 2002 voor de tweede maal een voornemen heeft doen toekomen, noch de omstandigheid dat appellant hierop bij brief van 8 februari 2002 heeft gereageerd, kan op de voet van artikel 83, eerste lid, van de Vw 2000 bij de beoordeling van het beroep worden betrokken. Overigens is het tweede voornemen tijdens de behandeling van de zaak ter zitting op 28 februari 2002 door de staatssecretaris ingetrokken.
2.2. Grief II klaagt dat de rechtbank appellant ten onrechte niet is gevolgd in het ter zitting op 28 februari 2002 door hem naar voren gebrachte betoog dat de aanvraag niet binnen 48 proces-uren is afgewezen.
2.2.1. Ook die grief faalt. De vraag of de aanvraag binnen 48 proces-uren is afgewezen heeft de rechtbank terecht niet ambtshalve bij de beoordeling van het bestreden besluit betrokken. Nu appellant zich ter zitting op 26 oktober 2001 op het standpunt heeft gesteld dat de 48-uurs termijn niet is overschreden en zich eerst tijdens de tweede zitting van de rechtbank op 28 februari 2002, zonder nadere toelichting, op het standpunt heeft gesteld dat dit wel het geval is, is de rechtbank appellant in dat laatste betoog evenzeer terecht niet gevolgd.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Frenkel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Frenkel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2002
206-348.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,