ECLI:NL:RVS:2002:AE6620

Raad van State

Datum uitspraak
13 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201799/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • B. van Wagtendonk
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank inzake de afwijzing van een verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, die op 19 maart 2002 een eerdere afwijzing van een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris had vernietigd. De vreemdeling had een herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 6 maart 2002 door de staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had afgewezen, maar de staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State overweegt dat ingevolge artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvrager verplicht is om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden bij een nieuwe aanvraag na een afwijzing. De staatssecretaris had in zijn hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat een brief van de consul-generaal van Sierra Leone als nieuw feit moest worden aangemerkt. De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat deze brief slechts de persoonlijke mening van de consul-generaal bevatte en niet als nieuw feit kan worden aangemerkt.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris ongegrond. De beslissing van de Raad van State is in naam der Koningin uitgesproken op 13 mei 2002. De uitspraak is openbaar gemaakt en de proceskostenveroordeling is afgewezen.

Uitspraak

Raad
van State
200201799/1.
Datum uitspraak: 13 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 19 maart 2002 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2002 heeft de staatssecretaris (hierna: de staatssecretaris) een herhaalde aanvraag van [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 maart 2002, verzonden op 22 maart 2002, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 29 maart 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 april 2002 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan de aanvraag, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer niet zulke feiten of omstandigheden worden vermeld.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) wordt een aanvraag om een vergunning, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.2. Het toetsingskader voor de rechter in deze wordt bepaald door voormeld artikel 4:6 van de Awb, mede bezien in verband met het bepaalde in voormeld artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Indien een bestuursorgaan na indiening van een verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit tot het oordeel komt dat daartoe geen termen zijn, kan niet door het instellen van beroep tegen dat besluit worden bereikt dat de rechter de zaak beoordeelt, als ware het gericht tegen het eerdere besluit. Het door de vreemdeling ingestelde beroep kon dan ook slechts leiden tot de beoordeling of de staatssecretaris zich met recht op het standpunt heeft gesteld dat zich na de eerdere in rechte onaantastbare besluiten, waarbij de vreemdeling toelating is geweigerd, geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan, die tot heroverweging noopten.
2.3. Nieuwe documenten, die in een eerdere procedure hadden kunnen en derhalve ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 hadden behoren te worden overgelegd, zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden, als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
2.4. In grief 1 betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de inhoud van de overgelegde brief van de heer P.P.M. van der Helm, consul-generaal van Sierra Leone, van 24 januari 2002 als een rechtens relevant novum moet worden aangemerkt. Volgens de staatssecretaris houdt de brief slechts de persoonlijke mening van Van der Helm in over de afkomst van de vreemdeling.
2.4.1. Blijkens de stukken is uit door de staatssecretaris bij een medewerker van de Sierra Leoonse ambassade te Brussel ingewonnen informatie naar voren gekomen dat voornoemde Van der Helm niet bevoegd is om documenten betreffende de nationaliteit te verstrekken en dat door Van der Helm verstrekte documenten door de ambassade niet worden erkend. Dit is niet door de vreemdeling bestreden. Uit de brief van Van der Helm heeft de staatssecretaris daarom niet kunnen afleiden dat de vreemdeling van Sierra Leoonse nationaliteit is. De staatssecretaris heeft de inhoud van de brief dan ook terecht niet aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Derhalve treft de grief doel.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Grief 2 behoeft derhalve geen bespreking.
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris van 6 maart 2002 alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch van 19 maart 2002 in zaak nr. AWB 02/17213;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en
mr. B. van Wagtendonk en mr. T.M.A. Claessens, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb De ambtenaar van Staat is
Voorzitter verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2002
32-358.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,