200003107/1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. Bewonersgroep Leefbare Limos e.o., gevestigd te Nijmegen,
3. Bewonersgroep Geluidsvriendelijke Limos, gevestigd te Nijmegen,
4. de gemeenteraad van Nijmegen,
5. [appellanten sub 5], wonend te [woonplaats],
6. [appellanten sub 6], wonend te [woonplaats],
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
Bij besluit van 5 oktober 1999 heeft de gemeenteraad van Nijmegen, op voorstel van burgemeester en wethouders van 17 augustus 1999, vastgesteld het bestemmingsplan "Nijmegen-Oost".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 16 mei 2000, no. RE1999.100732, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 6 juli 2000, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2000, appellante sub 2 bij brief van 9 juli 2000, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2000, appellante sub 3 bij brief van 14 juli 2000, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2000, appellant sub 4 bij brief van 17 juli 2000, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2000, appellanten sub 5 bij brief van 28 augustus 2000, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2000, en appellanten sub 6 bij brief van 5 september 2000, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2000, beroep ingesteld. Appellante sub 2 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 8 september 2000. Appellante sub 3 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 8 september 2000.
Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 30 november 2000, 8 februari 2001 en 26 juni 2001 hebben verweerders verweerschriften ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de Bewonersgroep Geluidsvriendelijke Limos, van [appellanten sub 1], van de Bewonersgroep Leefbare Limos e.o. en van de gemeenteraad van Nijmegen.
Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2002, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door [gemachtigde], appellante sub 2, vertegenwoordigd door [gemachtigde], appellante sub 3, vertegenwoordigd door [gemachtigde], appellant sub 4, vertegenwoordigd door mr. H. Zeilmaker, advocaat te Nijmegen, appellanten sub 5 en sub 6, vertegenwoordigd door mr. M. Klein-Visscher, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. I. Smeenk, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Voorts zijn daar verschenen namens de Rozendaalse Vastgoedgroep, mr. W.H.J.O. Wolters, advocaat te Arnhem, namens Total Service Station ’t Meertje, mr. C.J.M. Stubenrouch, advocaat te Rotterdam, alsmede [partij].
De Afdeling heeft in de ter zitting door [appellanten sub 1] gemaakte opmerkingen aanleiding gezien de gemeenteraad in staat te stellen een nader stuk in te dienen. Dit stuk is bij brief van 25 maart 2002 verzonden. [appellanten sub 1] is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, hetgeen hij bij brief van 2 april 2002 heeft gedaan. Deze partijen hebben op verzoek van de Afdeling te kennen gegeven dat zij toestemming verlenen een nadere zitting achterwege te laten. De Afdeling heeft het onderzoek daarop gesloten.
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447). Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
2.2. De beroepsgrond van [appellanten sub 1], gericht tegen een uitbreiding van benzinestation v.o.f. Total Service Station ’t Meertje aan de [locatie], steunt niet op een bij verweerders ingebrachte bedenking.
In het stelsel, neergelegd in artikel 28, zevende lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten, voor zover dit beroep een grondslag heeft in een bij gedeputeerde staten ingebrachte bedenking. Dit is slechts anders voor zover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een bedenking in te brengen.
2.2.1. Deze uitzonderingen doen zich hier niet voor. Voor zover appellanten zich beroepen op de gebrekkige verspreiding van het huis-aan-huis-blad “De Brug”, waarin de kennisgeving van de terinzagelegging van het vastgestelde plan heeft plaatsgevonden, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat de bezorging van dit blad in het algemeen dusdanige gebreken vertoont dat het niet had mogen worden gebruikt als publicatiemiddel. Nu deze appellanten blijkens de stukken bekend waren met een gebrekkige bezorging van dit blad op hun adres, had het, onder de gegeven omstandigheden, op hun weg gelegen om zich inspanningen te getroosten om op de hoogte te blijven van het verloop van de bestemmingsplanprocedure.
2.2.2. Verder voeren appellanten aan dat het niet inbrengen van bedenkingen op dit punt verschoonbaar is omdat de mogelijkheid het benzinestation v.o.f. Total Service Station ’t Meertje uit te breiden pas bij de vaststelling van het plan hierin is opgenomen maar in de publicaties omtrent het vastgestelde plan hiervan geen melding is gemaakt.
De Afdeling is uit de na de zitting toegezonden stukken gebleken dat de uitbreiding van eerdergenoemd benzinestation reeds in het ontwerp-plan is opgenomen. Het plan is wat dit onderdeel betreft vastgesteld overeenkomstig het ontwerp dat ter inzage heeft gelegen.
Het beroep van [appellanten sub 1] is dan ook niet-ontvankelijk.
2.2.3. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de beroepen van [appellanten sub 5], en [appellanten sub 6] overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 28, zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt een besluit als het onderhavige met het bestemmingsplan met ingang van de zesde week na de bekendmaking voor de duur van zes weken ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage gelegd. De terinzagelegging is hiermee bepaald op de eerste reguliere werkdag van de zesde kalenderweek na de bekendmaking. Ingevolge het zevende lid, vierde volzin, vangt de beroepstermijn aan bij de terinzagelegging van het besluit overeenkomstig het zesde lid.
2.2.4. Het besluit van verweerders van 16 mei 2000 is bekendgemaakt op 16 mei 2000. De beroepstermijn is derhalve begonnen op 26 juni 2000 en, gelet op artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet, geëindigd op 7 augustus 2000. Appellanten hebben het beroepschrift niet binnen de termijn ingediend. Uit de stukken blijkt dat de terinzagelegging van het bestreden besluit en de mogelijkheid om daar beroep tegen in te stellen op 31 mei 2000 gepubliceerd is in zowel het huis-aan-huisblad "De Brug" als de Nederlandse Staatscourant. Hiermee is voldaan aan de in de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Algemene wet bestuursrecht gestelde publicatie-eisen. Onder verwijzing naar hetgeen de Afdeling onder 2.2.1 heeft overwogen, is de Afdeling van oordeel dat appellanten op de hoogte hadden kunnen zijn van de termijn waarbinnen beroep bij de Afdeling kon worden ingesteld. De beroepen van appellanten zijn dan ook niet-ontvankelijk.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.4. Het plan ziet op een gebied globaal omsloten door de Ubbergseweg aan de oostzijde, de Postweg in het zuiden en de Groesbeekseweg in het westen. Aan de noordzijde loopt de grens langs de Bijleveldsingel en de Terwindtstraat. Het plan is flexibel van aard.
2.5. De Bewonersgroep Leefbare Limos e.o. en de Bewonersgroep Geluidsvriendelijke Limos betogen dat door het niet-specificeren van de bestemming “Bijzondere doeleinden” een rechtsonzekere situatie ontstaat. De Bewonersgroep Leefbare Limos e.o. is voorts tegen de opvang van verslaafden en de vestiging van een asielzoekerscentrum op het Limos-terrein. Zij stelt dat deze functies het karakter van de wijk te zeer aantasten en tot overlast zullen leiden. Voorts betoogt zij dat de verslaglegging van de hoorzitting bij verweerders te summier was en dat in het plan een schadevergoedingsregeling moet worden opgenomen.
2.5.1. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat een nadere specificatie van de bestemming “Bijzondere doeleinden” te beperkend zou zijn in verband met de gewenste flexibiliteit. Het mengen van verschillende functies op het terrein leidt juist tot een aantrekkelijke en gedifferentieerde stadswijk.
2.5.2. Verweerders achten dit gedeelte van het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben overwogen dat de planvoorschriften terecht flexibel van aard zijn, en de bestemmingen op het Limos-terrein overeenstemmen met de bestaande situatie. Zij merken daarbij op dat hun niet is gebleken van grote overlast.
2.5.3. Het beleid voor het Limos-terrein, het voormalige kazerneterrein gelegen ten noordoosten van de Gelderselaan, is erop gericht naast een woonfunctie, een aantal andere functies op het terrein te vestigen die zowel voor Nijmegen-Oost als voor de gehele stad van betekenis zijn. Het terrein is van een dermate grote omvang dat, naast een woonfunctie, een centrum voor verslavingszorg, een asielzoekerscentrum en een basisschool aanwezig kunnen zijn. Bovendien leent de bestaande bebouwing op het Limos-terrein zich voor functies met een maatschappelijk of sociaal-cultureel karakter.
De Afdeling is van oordeel dat verweerders dit gedifferentieerde gemeentelijke beleid in een stedelijke woonomgeving als de onderhavige niet onredelijk hebben behoeven te achten.
In artikel 8.1 van de planvoorschriften is aangegeven welke vormen van bijzondere doeleinden zijn toegestaan. Deze vormen zijn limitatief opgesomd en kunnen worden gekarakteriseerd als niet-commerciële gemeenschapsvoorzieningen. De Afdeling acht het standpunt van verweerders dat een gedetailleerde bestemming ongewenst is omdat dan niet meer kan worden ingespeeld op veranderende inzichten en omstandigheden niet onredelijk.
2.5.4. Inzake de vestiging van het Gelders Centrum voor Verslavingszorg overweegt de Afdeling dat dit centrum op grond van artikel 8.2.4 van de planvoorschriften alleen mag worden gevestigd op de lokatie nabij de Koolemans Beynenstraat, op de plankaart aangegeven door de aanduiding “Cv”. Niet gebleken is dat de invloed op het woon- en leefklimaat in de omgeving van het centrum zodanig zal zijn dat verweerders bij goedkeuring van het plan hieraan in redelijkheid niet voorbij hadden kunnen gaan. De Afdeling overweegt daarbij dat het centrum reeds ter plaatse aanwezig is en ruimtelijk inpasbaar is gebleken. In het geval dat tegen eventuele overlast zou moeten worden opgetreden kan dat geschieden op grond van andere wettelijke regelingen dan de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Uit de stukken blijkt voorts dat voor de opvang van daklozen elders in de stad voorzieningen aanwezig zijn.
2.5.5. Wat betreft het bezwaar van Bewonersgroep Leefbare Limos e.o. dat in de exploitatieopzet onvoldoende rekening is gehouden met vergoeding van de door haar verwachte planschade, overweegt de Afdeling als volgt. In de exploitatieopzet van het plan is geen rekening gehouden met planschadevergoedingen. Blijkens de Nota van Toelichting bij het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 ligt het in de rede bij het onderzoek met betrekking tot de financiële uitvoerbaarheid van het plan aan mogelijke planschade aandacht te besteden, indien de planschade op voorhand is te voorzien. Appellante heeft slechts gesteld dat er naar haar mening sprake zal zijn van planschade. Daarbij heeft zij geen argumenten aangevoerd op basis waarvan thans moet worden aangenomen dat deze schade zich in de door appellante gestelde omvang daadwerkelijk zal voordoen. Gelet hierop ziet de Afdeling in het betoog van appellante geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders het plan in strijd met artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 hebben goedgekeurd.
2.5.6. Van het horen is een verslag gemaakt. Het betreft weliswaar een summier verslag, maar aannemelijk is geworden dat verweerders in voldoende mate kennis hebben kunnen nemen van het verhandelde ter hoorzitting.
2.5.7. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
2.5.8. Het beroep van de Bewonersgroep Leefbare Limos e.o. is derhalve in het geheel en van de Bewonersgroep Geluidsvriendelijke Limos in zoverre ongegrond.
2.6. De Bewonersgroep Geluidsvriendelijke Limos stelt voorts veel geluidsoverlast te ondervinden van de speelplaats van de school “De Muze”. Het terrein grenst aan de achtertuinen van de woningen aan de Dommer van Poldersveldtweg. Zij beroept zich hierbij op een akoestisch onderzoek.
2.6.1. De gemeenteraad heeft de geluidsoverlast erkend en heeft gesteld dat de speelplaats zal worden verplaatst. Zonodig zullen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht.
2.6.2. Verweerders hebben geconstateerd dat de gemeenteraad de geluidsoverlast erkent en stellen dat de speelplaats naar een ander deel van het Limos-terrein zal worden verplaatst. Voorts wijzen zij erop dat in artikel 8.5.5 van de planvoorschriften een vrijstellingsbevoegdheid is opgenomen om bij de school “De Muze” een geluidsscherm van 6 in plaats van 4 meter hoog toe te staan.
2.6.3. Het terrein rondom de school “De Muze” is bestemd tot “Bijzondere doeleinden” als bedoeld in artikel 8.1 van de planvoorschriften. Deze gronden zijn bestemd voor (onder andere) educatieve doeleinden met bijbehorende voorzieningen. De Afdeling constateert dat daarmee de aanleg, uitbreiding en verplaatsing van de speelplaats mogelijk is op het gehele terrein rondom de schoolgebouwen.
Uit de stukken blijkt dat de speelplaats ten tijde van de vaststelling van het plan lag op het terrein aan de oostzijde van de schoolgebouwen. Verweerders en de gemeenteraad hebben erkend dat door de verhoogde ligging van het terrein ten opzichte van de aangrenzende gronden de bewoners van de Dommer van Poldersveldtweg ernstige geluidhinder ondervonden. De gemeenteraad heeft daarop besloten de speelplaats te verplaatsen naar een lokatie ten zuiden van de gebouwen.
De Afdeling is van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat, zoals appellante betoogt, door deze verplaatsing voor de bewoners aan de zuidzijde van de Dommer van Poldersveldtweg meer overlast is ontstaan dan voorheen. Dit klemt temeer nu de school gespreide speeltijden kent en buiten de schooltijden het speelterrein wordt gebruikt voor buitenschoolse opvang. Uit het vorengaande blijkt, hetgeen verweerders ook hebben erkend, dat de aanwezigheid van een speelplaats op diverse delen van dit terrein zal leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van de bewoners aan de Dommer van Poldersveldtweg.
2.6.4. Gelet hierop komt de Afdeling tot het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerders, door het plan in zoverre goed te keuren, hebben gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6.5. Het beroep van de Bewonersgroep Geluidsvriendelijke Limos is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover goedkeuring is verleend aan het plandeel dat is aangegeven op de bij deze uitspraak gevoegde kaart.
Uit het voorgaande volgt dat er rechtens maar een te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan dit plandeel.
2.7. De gemeenteraad van Nijmegen heeft bezwaar tegen de onthouding van goedkeuring aan de bestemming “Woondoeleinden I” voor een terrein aan de achterzijde van de [locatie 1] waarop een bouwmogelijkheid voor vijf woningen is voorzien. Hij betoogt dat de bouw in overeenstemming is met het in het plan neergelegde beleid omdat het gaat om vervangende nieuwbouw.
2.7.1. Verweerders hebben het plan in zoverre in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Zij stellen dat de bouw van woningen in strijd is met het beleid inzake de versterking van de stuwwalrand.
2.7.2. In artikel 3.4 van de planvoorschriften (Beschrijving in hoofdlijnen) is de afstemming en uitvoering van het beleid opgenomen voor onder meer de stuwwalrand.
Dit beleid is erop gericht de stuwwalrand verder te versterken door, waar mogelijk, de natuurwaarden te versterken en het bosareaal aan de oostzijde uit te breiden. Tevens wordt beoogd een bescheiden uitzichtpunt te realiseren.
Naar het oordeel van de Afdeling is het standpunt van verweerders dat de bouw van vijf woningen de aanwezige en de te ontwikkelen natuurwaarden zal aantasten niet onredelijk. Zij overweegt daarbij dat verweerders niet ten onrechte hebben gesteld dat de bouw van woningen niet noodzakelijk is om te komen tot een bescheiden uitzichtpunt ter plaatse.
2.7.3. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring aan dit deel van het plan hebben onthouden.
2.7.4. Het beroep van de gemeenteraad van Nijmegen is mitsdien ongegrond.
2.8.1. Verweerders dienen ten aanzien van het beroep van de Bewonersgroep Geluidsvriendelijke Limos op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Voor de overige beroepen bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellanten sub 1], [appellanten sub 5], en [appellanten sub 6], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van de Bewonersgeroep Geluidsvriendelijke Limos deels gegrond;
III. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 16 mei 2000, no. RE1999,100732, voor zover goedkeuring is verleend aan het plandeel dat is aangegeven op de bij deze uitspraak gevoegde gewaarmerkte kaart;
IV. onthoudt goedkeuring aan het onder III. vermelde plandeel;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
VI. verklaart de beroepen van de Bewonersgroep Leefbare Limos e.o. en de gemeenteraad van Nijmegen geheel, en de Bewonersgroep Geluidsvriendelijke Limos voor het overige ongegrond;
VII. veroordeelt gedeputeerde staten van Gelderland in de door de Bewonersgroep Geluidsvriendelijke Limos in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 44,48; het bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan de Bewonersgroep Geluidsvriendelijke Limos;
VIII. gelast dat de provincie Gelderland aan de Bewonersgroep Geluidsvriendelijke Limos het betaalde griffierecht (€ 102,10) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van
mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2002