200201277/1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen van 26 februari 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Warnsveld.
Bij besluit van 13 september 2001 hebben burgemeester en wethouders van Warnsveld (hierna: burgemeester en wethouders) aan de sector Openbare werken van de gemeente Warnsveld een vergunning verleend voor het kappen van een vijftal pijnbomen aan de Klaprooslaan te Warnsveld.
Bij besluit van 13 november 2001, verzonden op 30 november 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen onder meer door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de sector Openbare Werken van 7 november 2001 waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 26 februari 2002, verzonden op 28 februari 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 28 februari 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 maart 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door B. Arends en E. Bruntink, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4.5.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Warnsveld (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.5.3a van de APV kan de vergunning geweigerd worden op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
2.2. Het zogenoemde 'Groenbeleidsplan' is een openbaar stuk dat - op diens verzoek - ook door burgemeester en wethouders aan appellant is toegezonden. Voor vernietiging van de aangevallen uitspraak op de grond dat het plan - naar appellant stelt - geen deel uitmaakt van de door partijen aan de rechtbank overgelegde stukken, is dan ook geen plaats.
2.3. Zoals door appellant op zichzelf genomen terecht wordt aangevoerd, bevat het 'Groenbeleidsplan' geen toetsingskader voor de beoordeling van aanvragen als thans aan de orde. Het besluit van 13 september 2001, waarbij de kapvergunning is verleend, en het besluit van 13 november 2001, waarbij het onder meer door appellant ingediende bezwaarschrift ongegrond is verklaard, bieden ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit plan door burgemeester en wethouders mede in de besluitvorming is betrokken. Door zijn oordeel dat burgemeester en wethouders kunnen worden gevolgd in hun standpunt dat de voorgenomen kap niet leidt tot een ernstige aantasting van de in artikel 4.5.3a van de APV genoemde waarden mede te baseren op de omstandigheid dat de boomgroep niet behoort tot de in het plan omschreven groenstructuur, heeft de rechtbank dit onvoldoende onderkend.
2.4. Het vorenstaande laat echter onverlet dat de rechtbank overigens terecht en op goede gronden tot het juiste oordeel is gekomen. Nu - naar uit de beslissing op bezwaar kan worden afgeleid - burgemeester en wethouders zich op het standpunt stellen dat geen van de in artikel 4.5.3a van de APV opgenomen weigeringsgronden zich voordoet, mist het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat per geval dient te worden nagegaan welke eventuele waarde als bedoeld in artikel 4.5.3a van de APV voor burgemeester en wethouders aanleiding zou kunnen vormen om de gevraagde vergunning te weigeren, feitelijke grondslag. Dat appellant zich met de door burgemeester en wethouders genomen beslissing en de daarvoor gegeven motivering niet kan verenigen, is daarbij niet van belang.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Van Loon
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2002