200103225/1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 23 mei 2001 in het geding tussen:
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Bij besluit van 1 mei 2000 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de Minister) de door appellant ingediende aanvraag om een verlof op grond van de Opiumwet voor het kweken van hennep onder glas afgewezen.
Bij besluit van 8 december 2000 heeft de Minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de VWS-commissie bezwaarschriften Awb van 7 december 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 23 mei 2001, verzonden op 31 mei 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 oktober 2001 heeft de Minister van antwoord gediend.
Appellant heeft van repliek gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2002, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. J.H. de Jager, ambtenaar ten departemente, is verschenen. Appellant is - met bericht van verhindering -niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder B, C en D, van de Opiumwet is het verboden de middelen, vermeld op de bij de wet behorende lijst II te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken, te vervoeren, aanwezig te hebben of te vervaardigen. Op deze lijst II komt hennep voor.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Opiumwet, voor zover hier van belang, is dit verbod, onverminderd de bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorschriften ter zake van de aflevering van Opiumwetmiddelen op recept, niet van toepassing voor zover de Minister schriftelijk verlof heeft gegeven.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, voor zover hier van belang, kan de Minister een verlof als bedoeld in artikel 6, eerste lid, slechts verlenen ten behoeve van een drietal doeleinden, te weten wetenschappelijke of instructieve doeleinden, de volksgezondheid of de diergezondheid. Een uitwerking van deze criteria is neergelegd in de Beleidsregels voor de beslissing op aanvragen voor opiumverloven (Stcrt. 1998, no. 92).
2.2. Ingevolge artikel 28 van het Enkelvoudige verdrag inzake verdovende middelen, 1961 (30 maart 1961, Trb. 1963, no. 81, zoals gewijzigd op 25 maart 1972 bij het Protocol tot wijziging van dat verdrag, Trb. 1987, 90; hierna: het Verdrag), bij welk verdrag Nederland partij is, past een Partij, indien zij de verbouw van de cannabisplant toelaat voor de produktie van cannabis of cannabishars, daarop de bepalingen van toezicht van artikel 23 met betrekking tot het toezicht op de papaver toe. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is het Verdrag niet van toepassing op de verbouw van de cannabisplant uitsluitend voor industriële doeleinden (vezel en zaad) of voor tuinbouw-doeleinden.
Ingevolge artikel 23, eerste en tweede lid, van het Verdrag, voor zover hier van belang, richt een Partij, indien zij de verbouw van papaver voor de produktie van opium toelaat, een of meer regeringsbureaus op en houdt deze in stand om de in dit artikel genoemde werkzaamheden, waaronder vergunningverlening, uit te voeren.
2.3. In de bestreden uitspraak heeft de rechtbank - samengevat -geconcludeerd dat het besluit van de Minister van 8 december 2000 in stand kan blijven, nu in Nederland ten tijde hier van belang nog geen regeringsbureau als bedoeld in artikel 23 van het Verdrag was opgericht, zodat verlofverlening (nog) niet tot de mogelijkheden behoorde.
2.4. Deze conclusie kan standhouden, zij het onder aanvulling met het navolgende. Uit het bepaalde in de Opiumwet en de daarop gebaseerde beleidsregels, voornoemd, volgt dat hennepteelt ten behoeve van medicinale doeleinden – zolang de geneeskundige werking van hennep nog niet wetenschappelijk is onderbouwd – hier te lande niet wordt toegestaan. Deze niet onrechtmatig te achten toepassing van de Opiumwet mocht voor de Minister aanleiding zijn het gevraagde verlof te weigeren. Het ten tijde van de beslissing van 8 december 2000 ontbreken van een regeringsbureau als bedoeld in artikel 23 van het Verdrag is een afgeleide van de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de Opiumwet.
2.5. De grief van appellant dat zijn aanvraag in feite vooral was gericht op de teelt ten behoeve van landbouwkundige doeleinden en vezelkennis, faalt. Gelet op het door appellant ingediende aanvraagformulier behoefde de Minister geen reden te zien deze anders te lezen dan hij heeft gedaan bij de beoordeling van de aanvraag.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak komt, onder geringe aanvulling van de gronden, voor bevestiging in aanmerking.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2002