ECLI:NL:RVS:2002:AE6472

Raad van State

Datum uitspraak
14 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200106349/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering bouwvergunning voor paardenstal in agrarisch gebied

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de weigering van burgemeester en wethouders van Aalten om een vergunning te verlenen voor de bouw van een paardenstal op een perceel in agrarisch gebied. De appellant had eerder een bouwvergunning verkregen, maar de uitbreiding van de stal overschreed de vergunde oppervlakte. De burgemeester en wethouders hebben op 3 oktober 2000 de vergunning geweigerd en op 20 november 2000 een dwangsom opgelegd om de stal in overeenstemming te brengen met de eerdere vergunning. De rechtbank te Zutphen verklaarde het beroep van de appellant ongegrond op 19 november 2001. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 18 juni 2002. De appellant, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de vertegenwoordiger van de gemeente waren aanwezig. De Raad overwoog dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Buitengebied" en dat er geen relevante vrijstellingsmogelijkheden waren. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de burgemeester en wethouders de vergunning moesten weigeren, omdat het bouwplan niet voldeed aan de voorwaarden van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De Raad bevestigde dat de paardenstal niet overeenkomstig de verleende bouwvergunning was opgericht en dat handhaving gerechtvaardigd was.

De Raad van State concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van handhaving rechtvaardigden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werden geen proceskosten vergoed, omdat daarvoor geen termen bestonden.

Uitspraak

200106349/1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 19 november 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Aalten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2000 hebben burgemeester en wethouders van Aalten (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan appellant een vergunning te verlenen voor de bouw van een paardenstal (gewijzigd bouwplan) op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 20 november 2000 hebben burgemeester en wethouders appellant, onder oplegging van een dwangsom, aangeschreven de bouw van de paardenstal in overeenstemming met de op 13 oktober 1998 verleende bouwvergunning te brengen.
Bij besluit van 22 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders de tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Deze besluiten en het advies van de Commissie Beroep- en Bezwaarschriften van 21 februari 2001, waarnaar in de besluiten wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 19 november 2001, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 21 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 januari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. W.M. Wessels, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door B.A. Mennink, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De paardenstal op het perceel [locatie] te [plaats] is tot stand gebracht met gebruikmaking van een op 13 oktober 1998 verleende bouwvergunning. Deze bouwvergunning is in rechte onaantastbaar geworden. Het onderhavige bouwplan strekt tot legalisatie van een inmiddels gerealiseerde uitbreiding van de vergunde oppervlakte van 25 m2 tot 75 m2.
2.2. Onbetwist is dat het bouwplan – gelet op artikel 6 van de voorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied” – in strijd is met de ingevolge dit plan voor het perceel geldende bestemming “Agrarisch gebied”. Het plan kent geen relevante vrijstellingsmogelijkheid.
2.3. Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders ten onrechte geen toepassing hebben gegeven aan artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). De verlening van vrijstelling op de voet van artikel 19, eerste en tweede lid, van de WRO, zoals dat vanaf 3 april 2000 luidt, ligt niet in de rede. Het bouwplan verdraagt zich niet met het ontwerp-bestemmingsplan “Buitengebied” en past derhalve niet in het toekomstige planologische kader voor het betrokken gebied. De rechtbank heeft bovendien terecht overwogen dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO. Het bruto-vloeroppervlak van het bijgebouw is immers groter dan 25 m2, als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder 2a van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985.
2.4. Nu strijdigheid met het bestemmingsplan niet kon worden opgeheven, konden burgemeester en wethouders de gevraagde bouwvergunning, gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Woningwet, dan ook slechts weigeren en de bezwaren daartegen ongegrond verklaren. De rechtbank heeft dit met juistheid overwogen.
2.5. Vast staat voorts dat de paardenstal niet overeenkomstig de verleende bouwvergunning is opgericht. De rechtbank heeft dan ook terecht en op goede gronden overwogen dat is gebouwd in afwijking van de op 13 oktober 1998 verleende bouwvergunning, zodat burgemeester en wethouders bevoegd zijn tot het opleggen van een last onder dwangsom.
2.6. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. Een bijzonder geval kan worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering daarvan.
2.6.1. Vast staat dat het geldende bestemmingsplan zich verzet tegen het gebouwde en dat legalisering ervan, zoals hiervoor onder 2.3 is overwogen, op korte termijn ook anderszins niet in de rede ligt.
2.6.2. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, die burgemeester en wethouders noopten van handhaving af te zien. De rechtbank heeft het in dat verband gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel terecht door burgemeester en wethouders voldoende weerlegd geacht. Eén door appellant genoemd geval ziet niet op een paardenstal. In het tweede geval gaat het om een paardenstal met een dermate geringe overschrijding van de maximaal toegestane oppervlakte (van 1,25 m2) dat burgemeester en wethouders hiervoor vergunning hebben verleend. Een derde geval is op grond van het overgangsrecht toegestaan, hetgeen door appellant niet afdoende is betwist. Deze gevallen zijn derhalve niet op één lijn te stellen met het geval van appellant. Voor zover appellant ter zitting nog vijftig andere gevallen heeft genoemd, laat de Afdeling deze buiten beschouwing. De Afdeling acht het in strijd met de goede procesorde dat appellant deze niet nader geconcretiseerde gevallen eerst ter zitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht. De conclusie is dat er geen grond is voor het oordeel dat burgemeester en wethouders bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid hebben kunnen besluiten, zoals zij hebben gedaan.
2.7. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen termen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2002
53-406.