200106201/1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 11 oktober 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Barneveld.
Bij besluit van 17 augustus 2000 hebben burgemeester en wethouders van Barneveld (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder 1]. en [vergunninghouder 2], beide gevestigd te [plaats], onder verlening van een binnenplanse vrijstelling bouwvergunning verleend voor de bouw van vijf appartementen aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 juni 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar, voor zover dit betrekking heeft op de bescherming van de privacy van omwonenden en de afstand van de bebouwing ten opzichte van het nabijgelegen LPG-vulpunt, gegrond en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. Het bouwplan is gewijzigd teneinde tegemoet te komen aan de hiervoor genoemde – en gegrond verklaarde – bezwaren. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 oktober 2001, verzonden op 22 november 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de president) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 14 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2001, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 25 februari 2002 hebben appellanten nadere stukken ingediend. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 21 maart 2002 hebben vergunninghouders van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2002, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. R.T. Kirpestein, gemachtigde, en [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M. van der Voet, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het perceel waarop het bouwplan is gesitueerd, heeft ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Barneveld Centrum 1990” de bestemming “Centrumvoorzieningen II”. Voor de hier van belang zijnde planvoorschriften wordt verwezen naar de aangehechte uitspraak van de rechtbank.
2.2. Onbetwist is dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan “Barneveld Centrum 1990”, omdat het voorziet in meer dan het bestaande aantal van twee woningen.
2.3. Appellanten betogen tevergeefs dat de president ten onrechte heeft overwogen dat burgemeester en wethouders bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot handhaving van de verleende vrijstelling als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de planvoorschriften, hebben kunnen besluiten. Aan de bedrijfsbelangen van appellant behoefden zij in die afweging inderdaad geen doorslaggevende betekenis toe te kennen, nu het bouwplan binnen de bebouwingsgrenzen van het bestemmingsplan wordt gerealiseerd en een toename van het aantal woningen, naar ter zitting ook is gebleken, niet in de weg staat aan de door appellanten beoogde bedrijfsvoering.
2.4. De Afdeling volgt appellanten evenmin in hun betoog dat het bouwplan, voor zover het wordt gerealiseerd op gronden met de aanduiding “Zonering L.P.G.”, in strijd is met artikel 76, eerste lid, van de planvoorschriften. De stelling van appellanten dat de bouwmassa – anders dan de president veronderstelt - ten opzichte van het bestaande, inmiddels afgebrande dubbel woonhuis met circa 35 m² wordt vergroot, leidt niet tot het oordeel dat geen sprake is van het vervangen van bestaande bebouwing. In artikel 76 is niets bepaald ten aanzien van het aantal woningen en de (vergelijkbare) bouwmassa.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2002