200103791/1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats]
gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerders.
Bij besluit van 1 november 2000 heeft de raad van het stadsdeel Osdorp, op voorstel van het dagelijks bestuur van 26 september 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "De Aker II".
Het besluit van de stadsdeelraad en het voorstel van het dagelijks bestuur zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 12 juni 2001, 2000-47120, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 2 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 14 december 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn van appellant nadere stukken ontvangen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2002, waar appellant, in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. H.T. Ziengs, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Namens de stadsdeelraad zijn aldaar gehoord mr. A.M. Ocko en de heer J. Krabbenborg, ambtenaren van de gemeente.
2.1. Het bestemmingsplan heeft betrekking op een deel van de woonwijk De Aker en wordt in het zuiden globaal begrensd door de ecologische zone langs de ringvaart, in het westen door het water tussen de Wysentkade en de Schotse Hooglanden, in het noorden door het water gelegen naast de Anielewiczsingel en de Ernst Cahnsingel en in het oosten door de Machinetocht. Het bestemmingsplan vervangt een deel van het geldende globale bestemmingsplan op basis waarvan de woonwijk is gerealiseerd en heeft een conserverend karakter.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de stadsdeelraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellant stelt in beroep, dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan het bestemmingsplan, wat betreft het niet opnemen van een minimale hellingshoek voor kappen van daken en voor zover het maximale bebouwingspercentage aan de Noorderakerweg 25 % bedraagt. Daardoor worden grote woningen met platte daken op naast zijn woning gelegen percelen mogelijk. Deze doen afbreuk aan het landelijk karakter van de Noorderakerweg en tasten hem aan in zijn privacy.
Tevens stelt appellant dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben gegeven aan het plan voor zover de tussen de woonhuizen gelegen containeropslag als zodanig is bestemd.
2.4. De stadsdeelraad heeft in het plan een bebouwingspercentage van 25 % opgenomen om ook op de kleinere kavels uitbreidingsmogelijkheid te bieden. Voorts is de vestiging van bedrijven uit categorie I en II mogelijk gemaakt aangezien deze slechts tot geringe milieuoverlast leiden en derhalve in een woonwijk kunnen worden gevestigd.
2.5. Verweerders hebben geen reden gezien deze delen van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben de desbetreffende plandelen goedgekeurd.
2.6. De Afdeling neemt het volgende in aanmerking.
De nabij het perceel van appellant gelegen gronden hebben de bestemming “Wonen 1”. In artikel 3, derde lid, onder d, van de planvoorschriften is aangaande deze bestemming bepaald dat woningen kunnen worden opgericht met een maximum bouwhoogte van 9 meter en met een maximum van 3 bouwlagen, waarvan de derde bouwlaag, of indien slechts sprake is van twee bouwlagen de tweede bouwlaag, als een kap moet worden uitgevoerd. In artikel 1, eerste lid, onder u, van de planvoorschriften, wordt een kap gedefinieerd als een “bijzondere bouwlaag, die geheel door een dakconstructie is omgeven, welke uit tenminste twee elkaar snijdende vlakken bestaat”.
Gelet op het voorgaande is de vrees van appellant dat op naastgelegen percelen platte daken kunnen worden vergund, ongegrond.
Bovendien is het standpunt van verweerders dat het (landelijk) karakter van de Noorderakerweg niet hoofdzakelijk wordt bepaald door de vorm en de omvang van de woningen, waaronder de kap, maar door de situering van de woningen, niet onaannemelijk. In het kader van de Woningwet kunnen voorts bij een beoordeling of voorgenomen bouwplannen voldoen aan redelijke eisen van welstand, zo nodig, eisen aan de vorm van kappen worden gesteld.
Voor het in het plan opnemen van een bebouwingspercentage van 25 % is in dat kader gekozen om enerzijds de karakteristiek van de Noorderakerweg te behouden en anderzijds ook kleine percelen reële bouwmogelijkheden te bieden. Hierbij is aangesloten bij hetgeen met betrekking tot het noordelijke gedeelte van de Noorderakerweg is bepaald in bestemmingsplan “De Aker I”, zodat het toegestane bebouwingspercentage voor de gehele Noorderakerweg gelijk is, hetgeen verweerders uit een oogpunt van ruimtelijke samenhang wenselijk achten.
De in het plan mogelijk gemaakte bebouwing kan ertoe leiden dat appellant in zijn privacy wordt aangetast door het zicht vanuit die bebouwing in de tuin van appellant. Deze aantasting wordt echter beperkt doordat in de planvoorschriften is opgenomen dat gebouwen niet zijn toegestaan binnen een afstand van 3 meter vanaf de zijdelingse perceelsgrens.
Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, mede nu niet aannemelijk is gemaakt dat het plan op enigerlei wijze afbreuk doet aan het (landelijke) karakter van de Noorderakerweg.
2.7. Ten aanzien van de door appellant genoemde bedrijfsactiviteit blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting, dat deze activiteit bestaat uit de opslag van bouwafvalcontainers en dat de plaats van deze activiteit op de plankaart is voorzien van de bestemming “Wonen 1” en de nadere aanduiding “bedrijven toegestaan”.
In artikel 3, vijfde lid, van de planvoorschriften is bepaald, voor zover van belang, dat op gronden welke op de plankaart zijn bestemd voor “Wonen 1”, bedrijven als bedoeld in artikel 14 zijn toegestaan daar waar zulks nader op de plankaart is aangegeven met de aanduiding “bedrijven toegestaan”. Artikel 14 beperkt, voor zover van belang, de toegestane bedrijvigheid tot bedrijven die vallen onder categorie I en II van de Staat van Inrichtingen.
2.7.1. Niet is gebleken van enig onderzoek naar de aanvaardbaarheid en te verwachten overlast van bedrijfsmatige activiteiten ter plaatse. Mede gelet op de grootte van het in geding zijnde perceel waarop deze activiteiten zijn toegestaan, de mogelijke milieuhinder van het af- en aanrijden van verkeer en de beperkte ontsluitingsmogelijkheden, had het op de weg van verweerders gelegen nader te bezien of de door appellant bedoelde activiteit valt onder categorie I of II van de Staat van Inrichtingen en past binnen dit voor wonen aangewezen gebied.
Gelet op het vorenstaande is het besluit in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht op dit punt dient te worden vernietigd.
2.8. Verweerders dienen in beginsel in de proceskosten te worden veroordeeld, doch uit de door appellant ter zake overgelegde stukken is niet gebleken van kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht die daarvoor in aanmerking komen. In het bijzonder is niet gebleken van proceshandelingen die in het kader van het beroep door een derde beroepsmatig zijn verricht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 12 juni 2001, 2000-47120, voorzover het de aanduiding “+B” ("bedrijven toegestaan") op het perceel Noorderakerweg 293/295 betreft;
III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV. gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,10) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en mr. P.J.J. van Buuren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J.W.P. van Gastel, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van Gastel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2002