200104892/1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Assen van 23 augustus 2001 in het geding tussen:
1. [partij], wonend te [woonplaats],
2. appellante
burgemeester en wethouders van Coevorden.
Bij besluit van 10 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders van Coevorden (hierna: burgemeester en wethouders) besloten de houtopslag op het perceel van appellante aan het [locatie] te [plaats] te gedogen.
Bij besluit van 23 januari 2000 (lees: 23 januari 2001) hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, in dier voege dat de houtopslag op het perceel aan het [locatie] te [plaats] vanaf 1 oktober 2001 alleen wordt gedoogd in en achter de op het perceel aanwezige loods, met uitzondering van het achter de loods aanwezige natuurgebied, en voor het overige ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de rechtsbescherming van 18 oktober 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 23 augustus 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard en het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op het bezwaar vernietigd en bepaald dat burgemeester en wethouders binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing nemen op het bezwaarschrift van [partij] met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 25 september 2001, verzonden 22 oktober 2001, hebben burgemeester en wethouders het door [partij] gemaakte bezwaar opnieuw gedeeltelijk gegrond verklaard, in dier voege dat de houtopslag op het perceel aan het [locatie] te [plaats] vanaf 1 januari 2002 alleen nog wordt gedoogd in en achter de op het perceel aanwezige loods, met uitzondering van het achter de loods aanwezige natuurgebied, tot maximaal twee meter hoog, en voor het overige ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen de uitspraak van 23 augustus 2001 heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Tegen het besluit van 25 september 2001 heeft appellante bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 3 december 2001, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 2 januari 2002. Deze stukken zijn aangehecht. De rechtbank heeft het beroepschrift en de overige stukken die op dit beroep betrekking hebben ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling.
Bij brief van 2 januari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord betreffende het hoger beroep ingediend.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is [partij] in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Zij heeft te kennen gegeven van deze gelegenheid gebruik te willen maken.
Bij brief van 9 januari 2002 heeft [partij] een memorie betreffende het hoger beroep ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. F. Sieders, advocaat te Coevorden, burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door R.J. Wijnholds, ambtenaar der gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
2.1. Ten aanzien van het hoger beroep van appellante overweegt de Afdeling als volgt.
2.2. Terecht heeft de rechtbank vastgesteld dat de opslagactiviteiten van appellante op het onderhavige perceel aan het [locatie] in strijd zijn met de gebruiksbepalingen van het vigerende bestemmingsplan Noord-Sleen en dat de artikelen 17, vierde lid, en 22, vierde lid, van de planvoorschriften het gebruik van het onderhavige perceel als opslag voor hout verbieden.
Daaraan doet niet af de stelling van appellante, wat hier verder ook van zij, dat het gebruik van het perceel als houtopslagplaats voor de omgeving minder belastend is dan sommige andere, wèl toegestane gebruiksvormen.
2.3. Voorts is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het niet aannemelijk is dat er concreet zicht is op een daadwerkelijke mogelijke legalisering op korte termijn van de gedoogde situatie door wijziging dan wel herziening van het bestemmingsplan, zodat burgemeester en wethouders in beginsel tot handhaving van het bestemmingsplan dienen over te gaan.
2.4. Eveneens is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat burgemeester en wethouders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen de houtopslag vóór de loods vanaf 1 oktober 2001 niet meer toe te staan.
2.5. Hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Ten aanzien van het beroep tegen het besluit van burgemeester en wethouders van 25 september 2001 overweegt de Afdeling het volgende.
2.8. Het besluit van 25 september 2001 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24, eerste lid, van deze wet, moet het hoger beroep worden geacht mede tegen dit nieuwe besluit te zijn gericht.
2.9. De Afdeling stelt vast dat het besluit van 25 september 2001 zich uitsluitend van het besluit van 23 januari 2001 onderscheidt door het voorschrift dat de houtopslag, voor zover toegestaan, maximaal 2 meter hoog mag zijn.
Nu de bezwaren van appellante tegen het besluit van 25 september 2001 nagenoeg dezelfde zijn als die welke zij in hoger beroep heeft aangevoerd tegen de uitspraak van de rechtbank van 23 augustus 2001, welke op grond van vorenstaande overwegingen dient te worden bevestigd, kunnen deze bezwaren geen doel treffen.
De omstandigheid dat intussen, zoals appellante heeft gesteld, het voorontwerp bestemmingsplan Noord-Sleen, partiele herziening, ten behoeve van legalisering van haar houtopslagbedrijf aan het [locatie], op 1 november 2001 ter inzage is gelegd, dient buiten beschouwing te blijven, nu uitsluitend de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van de beslissing op het bezwaar van belang zijn.
2.10. De conclusie is dat het beroep tegen het besluit van 25 september 2001 ongegrond is.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 25 september 2001 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2002