ECLI:NL:RVS:2002:AE6226

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200003018/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • A. Kosto
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Klimmen-Ransdaal door de gemeenteraad van Voerendaal

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Klimmen-Ransdaal e.o." door de gemeenteraad van Voerendaal, vastgesteld op 6 september 1999. Appellanten, wonend in de regio, hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit bestemmingsplan door de gedeputeerde staten van Limburg, die op 11 april 2000 hun besluit hebben genomen. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 24 juni 2002, waarbij de appellanten vertegenwoordigd waren door een gemachtigde en de verweerders door mr. G.L. Kluter, ambtenaar van de provincie. De gemeenteraad van Voerendaal was niet verschenen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het bestemmingsplan een actuele juridisch-planologische regeling biedt voor de kernen en subkernen in de gemeente Voerendaal. De appellanten betogen dat een strook grond, die in hun eigendom is, ten onrechte niet in het plan is opgenomen en wensen dat deze wordt bestemd voor woondoeleinden. De gemeenteraad heeft echter besloten deze strook met een agrarische bestemming op te nemen, en de Afdeling heeft geoordeeld dat de gemeenteraad beleidsvrijheid heeft bij het bepalen van de begrenzingen van het bestemmingsplan.

De Afdeling concludeert dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de appellanten geen aanleiding hebben gegeven voor het oordeel dat het besluit anderszins in strijd met het recht is genomen. Het beroep van de appellanten is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 7 augustus 2002.

Uitspraak

200003018/1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] allen wonend te [woonplaats], en wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Limburg,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 september 1999 heeft de gemeenteraad van Voerendaal, op voorstel van burgemeester en wethouders van 23 augustus 1999, vastgesteld het bestemmingsplan "Klimmen-Ransdaal e.o.".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 11 april 2000, kenmerk 2000/14042M, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 13 juli 2000, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2000, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 februari 2001 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. G.L. Kluter, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. De raad van de gemeente Voerendaal is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor de kernen en subkernen Klimmen, Termaar, Ransdaal, Craubeek, Retersbeek en Weustenrade in de gemeente Voerendaal.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan, voor zover hier van belang, goedgekeurd.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.4. Appellanten betogen dat de aan de oostzijde van de [locatie] gelegen strook grond die hun in eigendom toebehoort, ten onrechte niet in het plan is opgenomen. Appellanten wensen dat deze strook wordt bestemd voor woondoeleinden en stellen onder meer dat de strook grond geen deel uitmaakt van het buitengebied en dat woningbouw ter plaatse past binnen het restrictieve provinciaal beleid voor woningbouw in kleine kernen.
2.4.1. De gemeenteraad heeft zich bij de vaststelling van het plan op het standpunt gesteld dat de desbetreffende strook grond bewust met een agrarische bestemming is opgenomen binnen het bestemmingsplan “Buitengebied Voerendaal”. Het alsnog opnemen van deze strook binnen het onderhavige plan zou er bovendien toe leiden dat de lintbebouwing op planologisch onaanvaardbare wijze richting buitengebied wordt opgerekt, aldus de gemeenteraad. Daarbij heeft hij voorts in aanmerking genomen dat de strook grond in de ontwerp-streekplanherziening “Open ruimte- en bufferzonebeleid Zuid-Limburg” buiten de aangegeven contourlijnen is geprojecteerd.
2.4.2. Verweerders hebben geen reden gezien het plan op dit punt in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan in zoverre goedgekeurd. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat volgens de recentelijk vastgestelde en in werking getreden “Partiële streekplanherziening Openruimte- en Bufferzonebeleid Zuid-Limburg” de desbetreffende strook grond buiten de contour ligt die rond de kern Ransdaal is gelegd. Buiten de contour kan zonder meer niet worden gebouwd. Voorts stellen verweerders dat de gemeenteraad overeenkomstig het provinciale beleid heeft gehandeld door bij de bepaling van de plangrens ter plekke de contour voor de kern Ransdaal te volgen.
2.5. De Afdeling overweegt dat, gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, aan de gemeenteraad in beginsel beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
De Afdeling is, gelet op de stukken, van oordeel dat verweerders er in redelijkheid vanuit zijn gegaan dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat zij deze ook overigens terecht hebben goedgekeurd.
2.5.1. Overigens merkt de Afdeling nog op dat zij bij uitspraak van
17 juli 2002, no. 200001555/1, het door appellanten ingestelde beroep tegen het besluit van provinciale staten van Limburg van 17 december 1999 waarbij bovengenoemde streekplanherziening is vastgesteld, wat betreft de contour van Ransdaal ongegrond heeft verklaard.
2.5.2. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. O. de Savornin Lohman, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Veenman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Veenman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2002
177-400.