ECLI:NL:RVS:2002:AE6216

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202117/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vergunning voor tarwemaalderij en ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak gaat het om de intrekking van een vergunning die op 27 januari 1981 was verleend aan appellante voor het oprichten en in werking hebben van een tarwemaalderij op een specifiek perceel in de gemeente Beneden-Leeuwen. De burgemeester en wethouders van West Maas en Waal hebben op 12 maart 2002 besloten deze vergunning in te trekken op basis van artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer. Dit besluit werd op 2 april 2002 ter inzage gelegd. Appellante heeft op 15 april 2002 beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de Raad van State heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat appellante niet tijdig bedenkingen heeft ingediend tegen het ontwerp van het besluit, zoals vereist door artikel 20.10, tweede lid, van de Wet milieubeheer. De termijn voor het indienen van bedenkingen begon op 5 oktober 2001 en appellante heeft pas na deze termijn bedenkingen geuit, zonder deze te specificeren. De Raad van State concludeert dat de bedenkingen die appellante heeft ingediend buiten de gestelde termijn niet kunnen worden meegenomen in de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep.

De uitspraak van de Raad van State, gedaan in naam der Koningin, verklaart het beroep van appellante niet-ontvankelijk. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien het beroep niet ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 augustus 2002.

Uitspraak

200202117/1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
burgemeester en wethouders van West Maas en Waal,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2002 hebben verweerders krachtens artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, de op 27 januari 1981 aan [appellante] verleende vergunning ingevolge de Hinderwet (thans: Wet milieubeheer) voor het oprichten en in werking hebben van een tarwemaalderij, op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Beneden-Leeuwen, sectie […], nummer […], ingetrokken. Dit aangehechte besluit is op 2 april 2002 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 15 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 juni 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2002, waar partijen met bericht van verhindering, niet zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Verweerders hebben met toepassing van paragraaf 3.5.6 van de Algemene wet bestuursrecht de op 27 januari 1981 aan appellante verleende vergunning ingevolge de Hinderwet voor het oprichten en in werking hebben van een tarwemaalderij, op het perceel [locatie] te [plaats], ingetrokken.
2.2. Ingevolge artikel 20.10, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Appellante heeft gedurende de termijn, gesteld in artikel 3:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, die begon op 5 oktober 2001, slechts medegedeeld dat bij haar bedenkingen bestonden. Niet is vermeld waar deze uit bestaan. Van het indienen van bedenkingen in de zin van artikel 3:32 is slechts sprake indien ten minste beknopt is aangeduid waarom de indiener zich niet met het ontwerp van het besluit kan verenigen. Buiten de in artikel 3:32 gestelde termijn van twee weken kunnen ook na een voorafgaande aankondiging binnen die termijn niet alsnog ontvankelijke bedenkingen worden ingediend. Dat verweerders een termijn voor het indienen van aangekondigde bedenkingen hebben gegund, maakt dit niet anders. Uit het vorenstaande volgt dat de bedenkingen die appellante bij brief van 30 oktober 2001, dat wil zeggen buiten de termijn, heeft ingediend, geen rol kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag of zij heeft voldaan aan het in artikel 20.10, tweede lid, onder a, van de Wet milieubeheer gestelde vereiste om beroep in te stellen. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellante redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep niet-ontvankelijk is.
2.3. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2002
163-414.