200103338/1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Bewonersbelangencommissie Binnenban-Middenbaan, gevestigd te Hoogvliet,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 29 mei 2001 in het geding tussen:
de burgemeester van Rotterdam.
Bij besluit van 25 november 1999 heeft de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester) een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Rotterdam (hierna: de APV) verleend voor de inrichting café/bar "Miami Beach Pool-Bar".
Bij besluit van 8 september 2000 heeft de burgemeester het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Algemene Beroepscommissie van 14 juni 2000 zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 29 mei 2001, verzonden op 31 mei 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 oktober 2001 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de burgemeester. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigden], de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.W.M. Velthuizen en
mr. M. Berger, beiden werkzaam bij de gemeente Rotterdam, en [partij] in persoon, bijgestaan door mr. Th. Dollee, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.3.2, eerste lid, van de APV is het verboden een horecagelegenheid te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge artikel 2.3.6, tweede lid, kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, als naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt en/of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de horecagelegenheid nadelig wordt beïnvloed.
Ingevolge artikel 2.3.6, derde lid, houdt de burgemeester daarbij rekening met:
a. het karakter van de straat en van de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te liggen;
b. de aard van de inrichting;
c. de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting;
d. de wijze van bedrijfsvoering van de houder van de inrichting in deze of andere inrichtingen, alsmede diens antecedenten.
2.2. Enkele omwonenden van de inrichting, verenigd in de commissie die hier als appellante optreedt, keren zich tegen de aan de “Miami Beach Pool Bar” verleende exploitatievergunning, omdat zij van mening zijn dat hierin, in strijd met de Nota Horecabeleid Hoogvliet en in afwijking van de vergunning, een disco wordt geëxploiteerd en zij hiervan overlast ondervinden.
2.3. In de beslissing op bezwaar heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat de huidige activiteiten van de inrichting, waaronder het organiseren van disco-avonden, passen in de vergunde exploitatievorm. Appellante heeft onvoldoende feitelijke gegevens aangedragen voor de stelling dat de inrichting – die enerzijds uit een gedeelte met pooltafels bestaat en anderszijds uit een gedeelte met een kleine dansvloer – als een volwaardige disco wordt geëxploiteerd, aldus de burgemeester.
Voorts heeft de burgemeester vastgesteld dat er weliswaar klachten zijn geweest, die erop wijzen dat sprake is van aantasting van het woon- en leefklimaat, maar heeft hij deze vooralsnog van onvoldoende gewicht geacht om de vergunning alsnog te weigeren.
2.4. De rechtbank heeft het standpunt van de burgemeester dat de inrichting niet als een volwaardige disco kan worden beschouwd, op goede gronden onderschreven. Uit de stukken blijkt dat reeds de vorige eigenaresse toestemming had voor de exploitatie als danscafé, dat wil zeggen een café met de mogelijkheid van het spelen van pool waarin ook gedanst kan worden. De exploitatievorm is sindsdien niet gewijzigd. Hieraan doet het feit dat de huidige exploitant meer publiek weet te trekken dan de vorige eigenaresse, niet af.
2.5. Appellante heeft er ter zitting nog op gewezen dat de rechtbank heeft miskend dat de klachten, die voor de burgemeester onvoldoende aanleiding vormden de exploitatievergunnning alsnog te weigeren, wel voldoende grond opleverden om afwijzend te beslissen op de nadien ingediende aanvraag om ontheffing van de sluitingstijd.
Deze stelling kan niet tot de conclusie leiden dat de beslissing op bezwaar vernietigd zou moeten worden, aangezien het toetsingskader voor een dergelijke ontheffing anders is dan dat voor dat voor een exploitatievergunning. Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat niet kan worden staande gehouden dat de burgemeester ten tijde van de beslissing op bezwaar niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat van een onaanvaardbare nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat geen sprake was.
2.6. Voor zover appellantes betoog overigens moet worden opgevat als een verzoek om handhaving van de vergunningvoorschriften door toepassing van bestuursdwang, kan daarop in het kader van dit geding niet worden ingegaan.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Haverkamp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2002