200105186/1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 11 september 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Aalsmeer.
Bij besluit van 24 augustus 1999 hebben burgemeester en wethouders van Aalsmeer (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan appellant vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de W.R.O.), zoals dat luidde tot 3 april 2000, en bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een bedrijfswoning op het perceel plaatselijk bekend [locatie], kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie […], nr. […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 december 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 september 2001, verzonden op 14 september 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J.A. Meijer-Nupoort, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een bedrijfswoning op het perceel waar appellant reeds een melkgeitenhouderij heeft.
2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet mag alleen en moet een bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
2.3. Vast staat dat de bouw van een bedrijfswoning op het onderhavige perceel in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Landelijk gebied 1969”.
2.4. Voorts staat vast dat op grond van het ten tijde van de beslissing op bezwaar in ontwerp zijnde bestemmingsplan “Schinkelbos 1998” de bouw van een bedrijfswoning op het onderhavige perceel evenmin is toegestaan en dat ook de voorschriften van de Wet Geluidhinder aan toepassing aan het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de W.R.O. in de weg staan.
2.5. Appellant heeft betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders het vertrouwen hebben gewekt dat hij bij zijn bedrijf een woning zou mogen bouwen. Appellant verwijst in dit verband naar een brief van burgemeester en wethouders van 26 november 1998.
Dit betoog faalt. In deze brief hebben burgemeester en wethouders gesteld niet bereid zijn medewerking te verlenen aan de bouw van een woning aan het dijktalud, de door appellant voorgestelde optie 1. Optie 1 is nu juist de locatie waarvoor appellant de onderhavige bouwaanvraag heeft ingediend. Dat burgemeester en wethouders in de brief verder hebben gesteld bereid te zijn om onder bepaalde voorwaarden medewerking te verlenen aan optie 2 kan in het kader van deze procedure niet aan de orde zijn aangezien optie 2 een andere locatie betreft dan die waarop de aanvraag ziet.
2.6. Voorts heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten acht te slaan op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 december 1995 met betrekking tot de wenselijkheid van zijn bedrijf op het perceel. De Afdeling kan appellant hierin niet volgen aangezien het in die zaak ging om de bouw van een geitenstal en in de onderhavige zaak om de bouw van een bedrijfswoning. Die uitspraak heeft voor dit geschil dan ook geen betekenis.
2.7. Op grond van het vorenstaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat burgemeester en wethouders op goede gronden hebben geweigerd vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19 van de W.R.O. en de bouwvergunning terecht hebben geweigerd.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2002