ECLI:NL:RVS:2002:AE6202

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103250/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake bouwvergunning en last onder dwangsom

Op 7 augustus 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van verzoekers om herziening van een eerdere uitspraak van 18 januari 2001. In die eerdere uitspraak werd het hoger beroep van verzoekers tegen een beslissing van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage ongegrond verklaard. Verzoekers hadden in 1995 een vergunning verkregen voor het bouwen van een serre, maar de gemeente stelde vast dat de serre niet volgens de goedgekeurde tekeningen was gebouwd. Dit leidde tot een last onder dwangsom van 6 augustus 1998. Verzoekers vroegen om herziening van de uitspraak van 2001, omdat zij stelden dat de tekeningen zonder hun toestemming waren vervangen en dat dit niet bekend was voor de eerdere uitspraak.

De Afdeling overwoog dat de verzoekers niet konden aantonen dat de nieuwe feiten en omstandigheden, die na de uitspraak van 18 januari 2001 naar voren waren gekomen, niet eerder bekend waren. De Afdeling concludeerde dat het verzoek niet voldeed aan de vereisten van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht, dat herziening van een onherroepelijke uitspraak mogelijk maakt op basis van nieuwe feiten die voor de indiener niet bekend waren. De Afdeling oordeelde dat de aangevoerde omstandigheden niet tot een andere uitspraak zouden hebben geleid, zelfs als ze eerder bekend waren geweest.

De Afdeling wees het verzoek om herziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 augustus 2002.

Uitspraak

200103250/1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats]
om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2001, no. 200001621/1,
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 18 januari 2001, no. 200001621/1, heeft de Afdeling het hoger beroep van verzoekers tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 22 februari 2000, reg.no. 99/370 GEMW, ongegrond verklaard en deze uitspraak bevestigd. De uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2001 is aangehecht.
Bij brief van 19 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2001, hebben verzoekers verzocht die uitspraak te herzien. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 december 2001 hebben burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2002, waar appellanten in persoon en bijgestaan door mr. H.S. Weeda, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 17 oktober 1995 is aan verzoekers een vergunning verleend voor het bouwen van een serre achter de achtergevel van de woning, van [locatie] te [plaats] overeenkomstig de bij het besluit gevoegde gewaarmerkte tekeningen van het bouwplan. Nadien is door ambtenaren van de gemeente vastgesteld dat de serre niet overeenkomstig deze tekeningen is gebouwd. Naar aanleiding hiervan hebben burgemeester en wethouders bij besluit van 6 augustus 1998 aan verzoekers een last onder dwangsom opgelegd. Dit besluit was onder meer aan de orde bij de voormelde uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2001.
2.2. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.3. Volgens verzoekers is inmiddels vast komen te staan dat tijdens de behandeling van de aanvraag die tot het besluit van 17 oktober 1995 heeft geleid, de bij de aanvraag overgelegde tekeningen zonder hun toestemming zijn vervangen door andere tekeningen. Daartoe verwijzen zij naar een op hun verzoek verricht onderzoek door de inspecteur van de ruimtelijke ordening en naar verklaringen die naar aanleiding van een daarmee verband houdende aangifte ten overstaan van de politie zijn afgelegd. Verzoekers betogen dat hieruit volgt dat zij artikel 40 van de Woningwet niet hebben overtreden en dat de last onder dwangsom derhalve ten onrechte is opgelegd. Zij menen dat de voormelde omstandigheden tot een andere uitkomst van de uitspraak van 18 januari 2001 zouden hebben geleid.
2.4. Het uitvoeren van het voormelde onderzoek en het afleggen van evenbedoelde verklaringen dateren op zichzelf van na de uitspraak van 18 januari 2001 doch betreffen feiten en omstandigheden die zich voor die uitspraak hebben voorgedaan. Onderzoek en verklaringen hebben immers betrekking op hetgeen zich ten aanzien van de bewuste aanvraag heeft voorgedaan dan wel zou hebben voorgedaan. In zoverre gaat het om nieuw bewijs ten aanzien van de door verzoekers – ook in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 18 januari 2001 – eerder betrokken stellingen van feitelijke aard. Hiermee is gegeven dat het onderhavige verzoek niet wordt ondersteund met feiten en omstandigheden die verzoekers niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn voor die uitspraak.
2.5. Voorts klagen verzoekers over de bejegening door ambtenaren van de gemeente en rechters van de rechtbank te Den Haag. Volgens verzoekers geeft deze bejegening blijk van de wijze waarop met hun belangen wordt omgesprongen. Nog los van het feit dat het verzoek in zoverre evenmin wordt ondersteund met feiten en omstandigheden die bij verzoekers vóór de uitspraak van 18 januari 2001 niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, betreft het hier feiten en omstandigheden die, waren zij de Afdeling eerder bekend geweest, niet tot een ander oordeel zouden hebben kunnen leiden.
2.6. Hetgeen verzoekers hebben aangevoerd ten aanzien van het schikkingsvoorstel van burgemeester en wethouders waarop zij bij brief van 9 mei 2001 hebben gereageerd, kan niet tot herziening van de uitspraak van 18 januari 2001 leiden. Het verzoek heeft in zoverre betrekking op feiten en omstandigheden die zich na deze uitspraak hebben voorgedaan en kunnen reeds daarom geen grond zijn voor herziening.
2.7. Gelet op het vorenstaande bevat het verzoek geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het verzoek moet worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. van Ettekoven w.g. Huijben
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2002
313.