ECLI:NL:RVS:2002:AE6201

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103068/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor achterbouw in strijd met bestemmingsplan te Rotterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Queens Beheer B.V. tegen de weigering van burgemeester en wethouders van Rotterdam om een bouwvergunning te verlenen voor een achterbouw van een pand aan de Eendrachtsweg 73. De weigering vond plaats op basis van een besluit van 27 januari 2000, waarbij het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard op 21 november 2000. De rechtbank te Rotterdam verklaarde het beroep van appellante op 4 mei 2001 ongegrond, waarna appellante hoger beroep instelde bij de Raad van State op 20 juni 2001.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 4 juni 2002. Tijdens de zitting werd appellante vertegenwoordigd door mr. ir. H.H. Veurtjes, terwijl burgemeester en wethouders werden vertegenwoordigd door mr. M.H.H.T.A. Kuipers. De Raad overwoog dat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan “Cool”, dat de bestemming “tuin” voor het perceel voorschrijft. De Raad concludeerde dat het overgangsrecht niet voorziet in het oprichten van een geheel nieuw bouwwerk, wat in dit geval aan de orde was. Ook werd vastgesteld dat er geen sprake was van een calamiteit die herbouw mogelijk zou maken.

Daarnaast werd het beroep van appellante op de mogelijkheid van vrijstelling van het bestemmingsplan verworpen, omdat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen wettelijke basis was voor het verlenen van vrijstelling ten tijde van de beslissing op bezwaar. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de burgemeester en wethouders de bouwvergunning terecht hadden geweigerd, zonder dat er ruimte was voor een belangenafweging. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er waren geen termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200103068/1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap Queens Beheer B.V., gevestigd te Rotterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 4 mei 2001 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2000 hebben burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan appellante een bouwvergunning te verlenen voor een achterbouw van het pand, gelegen aan de Eendrachtsweg 73 te Rotterdam (hierna: het pand).
Bij besluit van 21 november 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Algemene Beroepscommissie, Kamer II, van 21 september 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 4 mei 2001, verzonden op 8 mei 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 18 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 20 juni 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. ir. H.H. Veurtjes, advocaat te Rotterdam, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M.H.H.T.A. Kuipers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het – inmiddels gerealiseerde - bouwplan betreft het geheel vernieuwen van een aanbouw aan de achterzijde van het pand, dat ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Cool” de bestemming “tuin” heeft. Gronden met deze bestemming zijn ingevolge artikel 20, eerste lid, van de planvoorschriften bestemd voor tuin met de daarbij behorende paden, waterpartijen en speelgelegenheden. Ingevolge artikel 20, derde lid, van de planvoorschriften mag op de in het eerste lid bedoelde gronden ten hoogste 15% per terreineenheid door bebouwing worden ingenomen, met dien verstande dat deze bebouwing niet groter mag zijn dan 15 m². Ingevolge artikel 6 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen bouwwerken welke bestaan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan, en die afwijken van dit plan, op voorwaarde dat de bestaande afwijkingen niet worden vergroot en behoudens onteigening krachtens de wet:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of gedeeltelijk worden veranderd;
b. na verwoesting door een calamiteit worden herbouwd, mits de
betreffende bouwvergunning wordt aangevraagd binnen twee jaar, nadat deze calamiteit heeft plaatsgevonden.
2.2. Appellante betwist niet dat het bouwplan in strijd is met deze bestemming, maar is van mening dat zij aan het vermelde overgangsrecht aanspraak kan ontlenen op de gevraagde bouwvergunning. Dit betoog faalt, reeds omdat het overgangsrecht niet voorziet in het oprichten van een geheel nieuw bouwwerk, waarvan hier – mede gelet op de aanvraag om bouwvergunning – sprake is. Van een calamiteit, als bedoeld in artikel 6, onder b, voornoemd is geen sprake.
2.3. Appellante betoogt voorts dat burgemeester en wethouders ten onrechte voorbij zijn gegaan aan de mogelijkheid vrijstelling te verlenen.
Ook dit betoog faalt. De rechtbank heeft, in navolging van burgemeester en wethouders bij de beslissing op bezwaar, terecht en op goede gronden overwogen dat het bestemmingsplan ter zake geen vrijstellingsmogelijkheid biedt. Naar ter zitting is gebleken bestond voor het verlenen van vrijstelling met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar geen wettelijke basis. De aanvraag om een bouwvergunning kon derhalve niet mede als een aanvraag om een zodanige vrijstelling worden aangemerkt.
2.4. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat burgemeester en wethouders reeds hierom de gevraagde bouwvergunning, gelet op het dwingend bepaalde in artikel 44 van de Woningwet, dienden te weigeren, gelijk zij hebben gedaan. Voor een belangenafweging als door appellante bedoeld, laat deze bepaling geen ruimte.
2.5. Het door appellante gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel kan onder deze omstandigheden, nog daargelaten dat de door haar genoemde gevallen zien op gebruik van binnenterreinen en tegen de achterbouw van een drukkerij (ook) wordt opgetreden, niet tot het daarmee door haar beoogde resultaat leiden, nu dit niet kan leiden tot het verlenen van een bouwvergunning in strijd met de wet.
2.6. Het hoger beroep is derhalve ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen termen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2002
53-406.