200200526/1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging Milieu-Offensief", gevestigd te Wageningen,
appellante,
burgemeester en wethouders van Venray,
verweerders.
Bij besluit van 20 december 2001, kenmerk 2000.5098, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een pelsdierenhouderij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nummers […]. Dit aangehechte besluit is op 20 december 2001 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 28 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 maart 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. A.W. Backbier, ambtenaar van de gemeente zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Ingevolge artikel 8.6 van de Wet milieubeheer zijn de paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing met betrekking tot de totstandkoming van de beschikking op de aanvraag om een vergunning.
Ingevolge artikel 3:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een ieder, binnen vier weken na de dag waarop het ontwerp van het besluit ter inzage is gelegd, daartegen bij het bestuursorgaan schriftelijke bedenkingen indienen.
2.2. Verweerders hebben het ontwerp van het besluit op 13 juli 2000 ter inzage gelegd. Dit betekent, gelet op het bepaalde in artikel 3:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat vanaf 14 juli 2000 tot en met 10 augustus 2000 hiertegen bedenkingen konden worden ingediend. Appellante heeft per brief van 11 augustus 2000, bij verweerders ingekomen per telefaxbericht van dezelfde datum, derhalve buiten de in artikel 3:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn, bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit ingediend. Uit het vorenstaande volgt dat de bedenkingen die appellante heeft ingediend, geen rol kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag of appellante heeft voldaan aan het in artikel 20.6, tweede lid, onder a van de Wet milieubeheer gestelde vereiste om beroep in te stellen. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellante redelijkerwijs niet kan worden verweten niet tijdig bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
2.3. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. De Vink
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2002