200106362/1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 13 november 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 24 november 1999 hebben burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: burgemeester en wethouders) aan de Staat, de Rijksgebouwendienst (hierna: de Rijksgebouwendienst), vergunning verleend voor de renovatie van de muur rondom het Penitentiair Complex Scheveningen (verder: PCS), Van Alkemadelaan 1254/1256, en voor het plaatsen van een geluidsscherm op het achterterrein van het PCS.
Bij besluit van 15 mei 2000 hebben burgemeester en wethouders de hiertegen ingediende bezwaren deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 10 mei 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 13 november 2001, verzonden op 20 november 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 20 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 14 maart 2002 is namens de Rijksgebouwendienst een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2002, waar [1 appellant] in persoon, bijgestaan door mr. M. Laernoes, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. E de Ridder, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar de Rijksgebouwendienst als partij gehoord, vertegenwoordigd door mr. W.J.A. Vellekoop en ir. H.W. Kliffen.
2.1. De Afdeling stelt voorop dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, voor zover zij daar heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders de bezwaren van appellanten terecht ongegrond hebben verklaard.
2.2. De bouwvergunning is verleend voor het oprichten en gedeeltelijk vernieuwen van een bestaande muur en op het plaatsen van een geluidsscherm.
2.3. Ingevolge het bestemmingsplan “Belgisch Park” rust op de gronden waarop gebouwd zal worden de bestemming “Bijzondere doeleinden-strafgevangenis en huis van bewaring (BD-SG/HB)”.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden, welke blijkens de kaart als zodanig zijn aangewezen, bestemd voor een strafgevangenis en huizen van bewaring alsmede een penitentiair ziekenhuis, met daarbij behorende voorzieningen, dienstwoningen, bijgebouwen, in de bestemming passende andere bouwwerken, tuinen en erven, waaronder parkeergelegenheid.
2.4. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat burgemeester en wethouders de bouwvergunning niet mochten weigeren, wegens ontbreken van de weigeringsgronden van artikel 44 van de Woningwet. De rechtbank heeft met name terecht geoordeeld dat het bouwwerk niet strijdig is met het vigerende bestemmingsplan en dat burgemeester en wethouders mochten afgaan op het eindadvies van de welstandscommissie en konden oordelen dat het bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand. In hetgeen appellanten verder in hoger beroep betogen, ziet de Afdeling evenmin grond voor het oordeel dat de rechtbank tot een onjuist oordeel is gekomen. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat voor het aanleggen van de parkeervoorzieningen, die zijn ingetekend op de bouwtekeningen, geen bouwvergunning nodig is. De verleende bouwvergunning heeft dan ook terecht geen betrekking op deze parkeervoorzieningen. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd over de 70 parkeerplaatsen langs het geluidsscherm is in deze procedure dan ook niet relevant.
Hetgeen appellanten verder hebben aangevoerd is een herhaling van hetgeen zij bij de rechtbank hebben aangevoerd. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden hierin geen aanleiding gezien om het besluit op bezwaar te vernietigen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2002