ECLI:NL:RVS:2002:AE6188

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200106362/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. van Wagtendonk
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank inzake de bouwvergunning voor het Penitentiair Complex Scheveningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 13 november 2001. De rechtbank had het beroep van appellanten ongegrond verklaard, waarbij zij de beslissing van burgemeester en wethouders van Den Haag om een bouwvergunning te verlenen voor de renovatie van de muur rondom het Penitentiair Complex Scheveningen en het plaatsen van een geluidsscherm op het achterterrein, bevestigde. De vergunning was verleend op 24 november 1999, maar appellanten maakten bezwaar tegen deze beslissing. De burgemeester en wethouders verklaarden de bezwaren deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk bij besluit van 15 mei 2000. Appellanten gingen in beroep bij de rechtbank, die hen in het ongelijk stelde.

In hoger beroep richtten appellanten zich tegen de uitspraak van de rechtbank, specifiek tegen het oordeel dat de burgemeester en wethouders de bezwaren terecht ongegrond hadden verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 juli 2002 behandeld. Appellanten waren vertegenwoordigd door hun gemachtigde, terwijl de burgemeester en wethouders en de Rijksgebouwendienst ook aanwezig waren met hun vertegenwoordigers.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de bouwvergunning niet geweigerd kon worden op basis van de weigeringsgronden van artikel 44 van de Woningwet. De rechtbank had bovendien terecht geoordeeld dat het bouwwerk niet in strijd was met het bestemmingsplan en dat de burgemeester en wethouders konden afgaan op het advies van de welstandscommissie. De Afdeling concludeerde dat er geen nieuwe gronden waren aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden kunnen brengen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200106362/1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 13 november 2001 in het geding tussen:
appellanten
en
burgemeester en wethouders van Den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 november 1999 hebben burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: burgemeester en wethouders) aan de Staat, de Rijksgebouwendienst (hierna: de Rijksgebouwendienst), vergunning verleend voor de renovatie van de muur rondom het Penitentiair Complex Scheveningen (verder: PCS), Van Alkemadelaan 1254/1256, en voor het plaatsen van een geluidsscherm op het achterterrein van het PCS.
Bij besluit van 15 mei 2000 hebben burgemeester en wethouders de hiertegen ingediende bezwaren deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 10 mei 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 13 november 2001, verzonden op 20 november 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 20 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 14 maart 2002 is namens de Rijksgebouwendienst een memorie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2002, waar [1 appellant] in persoon, bijgestaan door mr. M. Laernoes, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. E de Ridder, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar de Rijksgebouwendienst als partij gehoord, vertegenwoordigd door mr. W.J.A. Vellekoop en ir. H.W. Kliffen.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling stelt voorop dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, voor zover zij daar heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders de bezwaren van appellanten terecht ongegrond hebben verklaard.
2.2. De bouwvergunning is verleend voor het oprichten en gedeeltelijk vernieuwen van een bestaande muur en op het plaatsen van een geluidsscherm.
2.3. Ingevolge het bestemmingsplan “Belgisch Park” rust op de gronden waarop gebouwd zal worden de bestemming “Bijzondere doeleinden-strafgevangenis en huis van bewaring (BD-SG/HB)”.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden, welke blijkens de kaart als zodanig zijn aangewezen, bestemd voor een strafgevangenis en huizen van bewaring alsmede een penitentiair ziekenhuis, met daarbij behorende voorzieningen, dienstwoningen, bijgebouwen, in de bestemming passende andere bouwwerken, tuinen en erven, waaronder parkeergelegenheid.
2.4. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat burgemeester en wethouders de bouwvergunning niet mochten weigeren, wegens ontbreken van de weigeringsgronden van artikel 44 van de Woningwet. De rechtbank heeft met name terecht geoordeeld dat het bouwwerk niet strijdig is met het vigerende bestemmingsplan en dat burgemeester en wethouders mochten afgaan op het eindadvies van de welstandscommissie en konden oordelen dat het bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand. In hetgeen appellanten verder in hoger beroep betogen, ziet de Afdeling evenmin grond voor het oordeel dat de rechtbank tot een onjuist oordeel is gekomen. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat voor het aanleggen van de parkeervoorzieningen, die zijn ingetekend op de bouwtekeningen, geen bouwvergunning nodig is. De verleende bouwvergunning heeft dan ook terecht geen betrekking op deze parkeervoorzieningen. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd over de 70 parkeerplaatsen langs het geluidsscherm is in deze procedure dan ook niet relevant.
Hetgeen appellanten verder hebben aangevoerd is een herhaling van hetgeen zij bij de rechtbank hebben aangevoerd. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden hierin geen aanleiding gezien om het besluit op bezwaar te vernietigen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2002
58-397.