ECLI:NL:RVS:2002:AE6187

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103535/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen goedkeuring bestemmingsplan door gedeputeerde staten van Noord-Brabant

In deze zaak gaat het om een beroep dat is ingesteld door appellanten tegen het besluit van de gedeputeerde staten van Noord-Brabant, waarbij goedkeuring is verleend aan het bestemmingsplan "De Parade" dat door de gemeenteraad van Bergen op Zoom was vastgesteld. Het besluit van de gemeenteraad dateert van 21 december 2000, en het voorstel van burgemeester en wethouders is op 28 november 2000 gepresenteerd. De appellanten hebben op 25 juli 2001 hun bezwaren kenbaar gemaakt, maar de Raad van State oordeelt dat deze bezwaren niet tijdig zijn ingediend. Appellant sub 1 heeft weliswaar binnen de termijn van vier weken aangegeven bezwaren te hebben, maar heeft pas na afloop van deze termijn de specifieke bezwaren geformuleerd. De Raad van State stelt vast dat de term "zienswijze" een motiveringseis met zich meebrengt, en dat de appellanten niet aan deze eis hebben voldaan.

Daarnaast heeft appellant sub 2 geen zienswijze ingediend, omdat hij zich als rechtsopvolger van een eerdere eigenaar beschouwde. De Raad van State concludeert echter dat appellant sub 2 niet de rechtsopvolger is van de vorige eigenaar, waardoor hij niet kan worden geacht tijdig een zienswijze te hebben ingediend. De Raad van State verwijst naar de relevante artikelen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, die bepalen dat alleen degenen die tijdig een zienswijze hebben ingediend, beroep kunnen instellen tegen het goedkeuringsbesluit van de gedeputeerde staten.

Uiteindelijk komt de Raad van State tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 7 augustus 2002.

Uitspraak

200103535/1.
Datum uitspraak: 7 augustus 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant sub 1 en sub 2], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2000 heeft de gemeenteraad van Bergen op Zoom, op voorstel van burgemeester en wethouders van 28 november 2000, vastgesteld het bestemmingsplan "De Parade".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 5 juni 2001, nr. 730084, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 25 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 januari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2002, waar de gemeenteraad van Bergen op Zoom, vertegenwoordigd door mr. P.J.A. Engelvaart, mr. W. Wilde en drs. M. Kieboom, ambtenaren van de gemeente, en MAB B.V., vertegenwoordigd door gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant sub 1] heeft binnen de in artikel 23, eerste lid, onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voorgeschreven termijn van vier weken kenbaar gemaakt bezwaren te hebben tegen het ontwerp-plan, maar eerst na afloop van deze termijn duidelijk gemaakt welke deze bezwaren zijn.
De omstandigheid dat in artikel 23 niet is bepaald dat een zienswijze met redenen omkleed moet zijn, betekent niet dat het kenbaar maken van bezwaren voldoende is om een zienswijze in te brengen. In de term "zienswijze" ligt reeds een zekere motiveringseis besloten. In verband hiermee zal ten minste beknopt moeten worden aangegeven waarom de indiener zich niet met het ontwerp-plan kan verenigen. Aangezien aan deze motivering geen strenge eisen behoeven te worden gesteld, behoeft de termijn van vier weken geen onoverkomelijke problemen op te leveren voor degenen die zienswijzen wensen in te brengen.
Uit het voortgaande volgt dat appellant niet tijdig een zienswijze tegen het ontwerp-plan heeft ingebracht.
2.2. [appellant sub 2] heeft geen zienswijze terzake van het ontwerp-bestemmingsplan ingediend. Als reden hiervoor is aangevoerd dat hij de rechtsopvolger is van [partij], de vorige eigenaar van het juist buiten het plangebied gelegen pand [locatie], die wel een zienswijze heeft ingediend. Gebleken is evenwel dat niet [appellant sub 2] maar [naam rechtspersoon]de rechtsopvolger is van [partij]. Derhalve is de opgebouwde aanspraak op rechtsbescherming niet overgegaan op [appellant sub 2], zodat hij niet kan worden geacht tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad te hebben ingediend.
2.3. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerp-plan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht. Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp of voorzover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen. Deze uitzonderingen doen zich, voor zover te dezen van belang, hier niet voor.
2.4. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. K. Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. De Groot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2002
210.