200104179/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Middelburg van 12 juli 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Veere.
Bij besluit van 5 december 2000 hebben burgemeester en wethouders van Veere (hierna: burgemeester en wethouders) het verzoek van appellanten om handhavend op te treden tegen de exploitatie van een minicamping op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) door de [vergunninghouder] afgewezen.
Bij besluit van 27 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 24 januari 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 12 juli 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover gericht tegen de weigering om op het bezwaar te beslissen, en voor het overige gegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 20 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 september 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Op 31 januari 2002 is bij de Raad van State een schriftelijke reactie van [vergunninghouder] ingekomen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J. den Boer, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn daar gehoord [vergunninghouder].
2.1. De minicamping is gesitueerd tussen de dienstwoning aan de [locatie] en het agrarisch bedrijf aan de [locatie 1], en bestaat uit 15 staanplaatsen, een toiletgebouw met recreatieruimte, een speelweide met speeltoestellen voor kinderen, een geitenspeelweide en een parkeerterrein. Voor paarden is weidegang en beperkte stallingsruimte beschikbaar. Voorts worden er vanaf de camping rondritten met paard en wagen georganiseerd.
2.2. Het hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat, met uitzondering van overschrijding van het ingevolge het bestemmingsplan maximaal toegestane aantal kampeermiddelen, exploitatie van de minicamping op het perceel op zich niet in strijd is met het bestemmingsplan.
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied” Veere is het perceel bestemd voor “Agrarische doeleinden” (A), met als subbestemming “landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden”.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn als zodanig aangewezen gronden bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven alsmede voor intensieve tuinbouw in gebouwen als neventak en toeristisch-recreatief medegebruik zoals fietsen, wandelen en paardrijden en tevens, voorzover thans van belang, voor:
g) de volgende niet-agrarische neventakken:
4. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen zoals de verhuur van
fietsen en kano’s en een theeschenkerij;
6. kleinschalig kamperen, met inachtname van artikel 35 lid 3 onder f;
- uitsluitend sprake is van een ondergeschikte neventak;
- de activiteiten, met uitzondering van de standplaatsen ten behoeve
van kleinschalig kamperen, uitsluitend zijn toegestaan binnen het
agrarisch bebouwingsvlak en binnen bestaande bebouwing;
- geen sprake mag zijn van onevenredige aantasting van de gebruiks-
en ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven,
natuurgebieden en andere functies;
- geen sprake mag zijn van een onevenredige toename van de
automobiliteit;
- voldoende parkeer-, laad- en losgelegenheid op eigen terrein
beschikbaar is.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de planvoorschriften, is het verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en/of deze voorschriften.
Ingevolge artikel 35, derde lid, voorzover thans van belang, wordt onder strijdig gebruik niet verstaan:
f) het geplaatst hebben van maximaal 10 kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot 31 oktober op of in aansluiting op een bebouwingsvlak met de bestemming Agrarische doeleinden, al dan niet voorzien van een subbestemming.
g) het gebruik van gebouwen, al dan niet bestaand op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, voor voorzieningen ten behoeve van het onder f toegestane gebruik, tot een maximum oppervlakte van 100 m2 voorzover in artikel 14 en 17 niet anders is bepaald.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de planvoorschriften, mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat afwijkt van het plan op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, worden voortgezet.
Ingevolge het derde lid van artikel 36, is het bepaalde in lid 1 niet van toepassing op gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan – daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan – en waartegen wordt, of alsnog kan worden opgetreden.
2.4. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat de omvang van de aanwezige voorzieningen en de ter plaatse uitgeoefende dagrecreatieve activiteiten niet zodanig is, dat niet kan worden gesproken van een niet-agrarische neventak als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder g van de planvoorschriften. Dit betoog faalt. [vergunninghouder] oefent een akkerbouwbedrijf uit. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Afdeling vast dat het gaat om een reëel agrarisch bedrijf van aanmerkelijke omvang ten opzichte waarvan de minicamping als neventak moet worden beschouwd.
2.5. Met betrekking tot het betoog van appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat het toiletgebouw met recreatieruimte, alsmede het gebruik daarvan in strijd is met het bestemmingsplan, nu deze buiten het agrarisch bebouwingsvlak is gelegen, overweegt de Afdeling dat blijkens de uitspraak van heden, zaak no. 200104141/1,voor het toiletgebouw met recreatieruimte een rechtsgeldige bouwvergunning is verleend. Het gebruik hiervan is ingevolge artikel 35, derde lid, aanhef en onder g, van de planvoorschriften toegestaan. De rechtbank is terecht tot deze conclusie gekomen.
2.6. Met betrekking tot het betoog van appellanten dat de rechtbank ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht dat sprake is van huifkartochten of ruiterroutes vanaf de minicamping, overweegt de Afdeling dat op grond van de door appellanten overgelegde krantenartikelen en folders genoegzaam blijkt dat vanaf de camping dergelijke activiteiten plaatsvinden. Ter zitting is evenwel gebleken dat het gaat om kleinschalige niet-bedrijfsmatige activiteiten. Deze activiteiten zijn niet in strijd met de bestemming, nu ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef, van de planvoorschriften gronden met de bestemming agrarische doeleinden zijn bestemd voor toeristisch-recreatief medegebruik, waaronder paardrijden.
2.7. Appellanten betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders ten onrechte niet hebben onderkend dat de speelweide voor kinderen en de geitenspeelweide in strijd met de planvoorschriften zijn gelegen buiten het agrarisch bebouwingsvlak, en buiten de bestaande bebouwing. Dit betoog faalt. Het gebruik van deze voorzieningen is aan te merken als toeristisch-recreatief medegebruik als bedoeld in voormeld artikel 14, eerste lid, aanhef. Voor deze activiteiten geldt de beperking tot het agrarisch bebouwingsvlak, neergelegd in voormeld artikel 14, eerste lid, aanhef en onder g, dan ook niet. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, zijn de voorzieningen niet in strijd met het bestemmingsplan.
2.8. De conclusie is dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. P.A. Offers, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. van Angeren w.g. Huijben
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002