ECLI:NL:RVS:2002:AE6003

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200106093/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering bouwvergunning voor carport/schuur in Hoogeveen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Assen, die op 1 november 2001 een beroep van appellant gegrond verklaarde voor wat betreft de begunstigingstermijn van een besluit van burgemeester en wethouders van Hoogeveen. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 19 januari 1996 en 24 maart 2000, waarin hem geen vrijstelling en bouwvergunning werd verleend voor het oprichten van een carport/schuur op zijn perceel. De rechtbank vernietigde het besluit van 18 september 2000 voor wat betreft de begunstigingstermijn, maar verklaarde de overige bezwaren ongegrond.

De Raad van State heeft de zaak op 31 juli 2002 behandeld. Appellant, vertegenwoordigd door zijn echtgenote en advocaat mr. S. Kromdijk, betoogde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de gemeente de carport gedoogd had, omdat deze al zeven jaar aanwezig was. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank op goede gronden had vastgesteld dat appellant zonder vergunning en op eigen risico de carport had gebouwd. De gemeente had appellant in 1997 weliswaar bereidheid getoond om een vrijstellingsprocedure te starten, maar had duidelijk gemaakt dat de gemeenteraad het bevoegde orgaan was en dat er geen garantie was dat een bouwvergunning zou worden verleend.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De beslissing werd genomen in naam der Koningin.

Uitspraak

200106093/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Assen van 1 november 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Hoogeveen.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 19 januari 1996 en 24 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders van Hoogeveen (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd appellant vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een carport/schuur op dan wel naast het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 12 april 2000 hebben burgemeester en wethouders appellant een last onder dwangsom opgelegd ter verwijdering van de reeds gerealiseerde carport/schuur.
Bij besluit van 18 september 2000 hebben burgemeester en wethouders de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 19 januari 1996 en
24 maart 2000 ongegrond verklaard, het besluit van 12 april 2000 in die zin gewijzigd dat de begunstigingstermijn is gesteld op drie maanden na dagtekening van dat besluit en de overige bezwaren van appellant tegen het besluit van 12 april 2000 ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 22 augustus 2000, waarnaar in dit besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij besluit van 7 november 2000 hebben burgemeester en wethouders het besluit van 18 september 2000 gewijzigd in die zin, dat de begunstigingstermijn is gesteld op drie maanden na het onherroepelijk worden van de weigering van de bouwvergunning.
Bij uitspraak van 1 november 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover het de begunstigingstermijn van het besluit van 18 september 2000 betreft, dit besluit in zoverre vernietigd en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 januari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 14 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door zijn echtgenote, [gemachtigde] en
mr. S. Kromdijk, advocaat te Hoogeveen, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J.G. Trampe, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Anders dan appellant in hoger beroep betoogt, is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat appellant zonder vergunning en op eigen risico de carport heeft gebouwd en dat van de zijde van de gemeente geen zodanige verwachtingen zijn gewekt dat hij er op heeft mogen vertrouwen dat hem een bouwvergunning zou worden verleend. Weliswaar hebben burgemeester en wethouders appellant bij brief van 12 juni 1997 bericht bereid te zijn te bevorderen dat een vrijstellingsprocedure ingevolge artikel 19 (oud) van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in gang wordt gezet, maar daarbij is uitdrukkelijk gesteld dat de gemeenteraad het bevoegde orgaan is om ter zake van de herziening van het bestemmingsplan een (voorbereidings)besluit te nemen en is, naast een uiteenzetting over het verdere verloop van de te volgen procedure, tevens aangegeven dat hem geen zekerheid kan worden gegeven dat de bouwvergunning uiteindelijk ook zal worden verleend.
2.2. Het betoog van appellant dat er van moet worden uitgegaan dat de gemeente de carport gedoogd, nu deze na zeven jaar nog steeds aanwezig is, faalt. De rechtbank is ter zake tot het juiste oordeel gekomen, dat door tijdsverloop geen zodanige verwachtingen zijn gewekt, dat appellant er op heeft mogen vertrouwen dat van handhaving zou worden afgezien. Burgemeester en wethouders hebben in dit geval niet onzorgvuldig gehandeld door eerst de uitkomst van het onderzoek naar de mogelijke legalisatie van de carport via een anticipatie- dan wel herzieningsprocedure van het bestemmingsplan af te wachten, alvorens zij op het verzoek om bouwvergunning hebben beslist.
2.3. Hetgeen appellant overigens in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft evenmin aanleiding voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002
202.