200103256/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 23 mei 2001 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord.
Bij besluit van 31 maart 1999 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord (hierna: het dagelijks bestuur) geweigerd vergunning te verlenen voor het oprichten van een woning aan de Vorticellaweg te Amsterdam (hierna: de woning).
Bij besluit van 12 augustus 1999 heeft het dagelijks bestuur het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 mei 2001, verzonden op 25 mei 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 3 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 oktober 2001 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. drs. A. Wagenmakers, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. De Afdeling verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de bouw van de woning zich niet verdraagt met artikel 33, derde lid, van de voorschriften behorende bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Kadoelen-Oostzanerwerf”, waarin is bepaald dat de voorgevel van een woning als thans aan de orde tussen de 6 m en 25 m uit de as van de weg moet liggen. De rechtbank heeft daarbij terecht en op juiste gronden geoordeeld dat met “de weg” in artikel 33, derde lid, van de planvoorschriften de Kadoelenweg wordt bedoeld en niet de Vorticellaweg. Hetgeen appellant in dat verband opnieuw in hoger beroep heeft betoogd, treft geen doel.
2.2. Uit het vorenstaande volgt dat het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Gelet op de dwingende weigeringgrond in artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet kon het dagelijks bestuur niet anders dan, zoals het heeft gedaan, de gevraagde bouwvergunning weigeren. Voor verlening van vrijstelling van het bestemmingsplan krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals deze bepaling luidde tot 3 april 2000, was geen plaats, nu in het herziene bestemmingsplan “Kadoelen-Oostzanenwerf II, dat is vastgesteld op 16 juni 1999 en dat inmiddels in werking is getreden, het perceel de bestemming “Tuinen en erven Wt3” heeft en bebouwing daarop niet is toegestaan. Het bouwplan is derhalve eveneens in strijd met dit bestemmingsplan. Voor zover wordt betoogd, dat in een of meer andere gevallen aan genoemd artikel 33 van de planvoorschriften van het geldende bestemmingplan door het dagelijks bestuur toepassing is gegeven op de door appellant voorgestane wijze, leidt dat, wat daarvan ook zij, niet tot een ander oordeel. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zover dat op grond daarvan in strijd met de wet een bouwvergunning zou moeten worden verleend. Reeds daarom kan het beroep van appellant daarop geen doel treffen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002