200003560/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Groningen van 22 juni 2000 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Groningen.
Op 7 oktober 1997 hebben burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: burgemeester en wethouders) het eindverslag “Vestiging derde locatie methadonverstrekkingspunt Ulgersmaweg/Korrebrug of Parkallee" (hierna: het eindverslag) vastgesteld.
Bij besluit van 8 januari 1998, kenmerk BD 98.879, hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 1998, kenmerk AWB 98/183 Belei V13, verzonden op diezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing van 8 januari 1998 vernietigd.
Bij besluit van 23 april 1999 hebben burgemeester en wethouders het tegen de vaststelling van het eindverslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de ambtelijke commissie voor de beroep- en bezwaarschriften van 6 april 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 22 juni 2000, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep, voor zover dat was gericht tegen de keuze voor de Eenrumermaar, gegrond verklaard, het bestreden besluit in zoverre vernietigd en het daartegen gerichte bezwaar alsnog
niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard, voor zover het beroep was gericht tegen de weigering van verweerder om handhavend op te treden op grond van de Wet milieubeheer en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 oktober 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P. van Wijngaarden, advocaat te Groningen, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door
mr. S.H. Spoormans, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Naar de Afdeling vaststelt, hebben burgemeester en wethouders in het door hen op 7 oktober 1997 vastgestelde eindverslag een voorkeur uitgesproken voor een derde methadonverstrekkingspost vanuit een bus op een locatie achter het politiebureau aan de Parkallee in de gemeente. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de vaststelling van het eindverslag niet als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. Dit betekent dat ook de gronden gericht tegen de wijze van totstandkoming van het eindverslag buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond.
2.2. Voorts kan niet worden gezegd dat in het eindverslag een rechtsoordeel is vervat omtrent de toepasselijkheid van publiekrechtelijke voorschriften. Anders dan waarvan de rechtbank in de aangevallen uitspraak is uitgegaan en ook anders dan waarvan sprake was in de zaak van de bewonersvereniging Zilvermeer, waarin de Afdeling op 25 januari 2001 uitspraak heeft gedaan, lag in dit geval niet mede een besluit van burgemeester en wethouders voor, inhoudende een weigering om handhavend op te treden in het kader van bestemmingsplanvoorschriften dan wel met toepassing van bepalingen uit de APV. De rechtbank heeft dit miskend. Dit betekent dat het hoger beroep in zoverre gegrond moet worden verklaard en de aangevallen uitspraak in zoverre moet worden vernietigd.
2.3. Tegen de in de uitspraak van de rechtbank vervatte onbevoegdverklaring in relatie tot de Wet milieubeheer richten zich geen grieven, zodat de Afdeling dit onderdeel van de uitspraak buiten bespreking laat.
2.4. Vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep deels gegrond en deels ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient deels te worden vernietigd en voor het overige te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het besluit van 23 april 1999 voorzover dat bij de aangevallen uitspraak in stand is gelaten vernietigen. De Afdeling zal voorts zelf in de zaak voorzien en de bezwaren in zijn geheel niet-ontvankelijk verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Groningen van 22 juni 2000, AWB 99/558 BELEI V01, voorzover daarin het beroep ongegrond is verklaard;
II. verklaart het beroep in zoverre gegrond;
III. vernietigt de beslissing op bezwaar voorzover door de rechtbank in stand gelaten;
IV. verklaart het bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI. gelast dat de gemeente Groningen aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (totaal € 256,39) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002