ECLI:NL:RVS:2002:AE5986

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105539/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake demonstratierecht en niet-ontvankelijkheid van appellanten

In deze zaak, die werd behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hebben appellanten, Stichting Japanse Ereschulden en een individuele appellant, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De rechtbank had op 20 september 2001 het beroep van appellanten niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen rechtens te honoreren belang meer zouden hebben. Dit volgde uit eerdere besluiten van de burgemeester van Leiden, die op 19 mei 2000 had besloten dat een demonstratie op 25 mei 2000 niet mogelijk was binnen een bepaald gebied, maar alternatieve locaties had aangeboden. De burgemeester had later de bezwaren van appellanten gegrond verklaard en de eerdere beslissing herroepen, waardoor de rechtsvraag of de burgemeester in strijd met de Wet openbare manifestaties had gehandeld, niet meer relevant was.

Tijdens de zitting op 3 juni 2002 werd de zaak besproken, waarbij de appellanten en de burgemeester vertegenwoordigd waren. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen geschil meer bestond dat de rechter kon beoordelen. De Afdeling bevestigde dat de bestuursrechter alleen kan oordelen over geschillen die nog bestaan, en dat het hoger beroep van appellanten ongegrond was. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat dit alleen kan worden toegewezen bij een gegrondverklaring van het beroep, wat hier niet het geval was.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De proceskostenveroordeling werd niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar gedaan op 31 juli 2002.

Uitspraak

200105539/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. Stichting Japanse Ereschulden, gevestigd te ’s-Gravenhage en
2. [appellant], wonende te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 20 september 2001 in het geding tussen:
appellanten
en
de burgemeester van Leiden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2000 heeft de burgemeester van Leiden (hierna: de burgemeester) aan het Comité van oud-Indiëgangers naar aanleiding van diens mondelinge kennisgeving om een demonstratie te houden op donderdag 25 mei 2000, medegedeeld dat het op 25 mei 2000 van 9:30 tot 12:30 uur vanwege logistieke redenen niet mogelijk is om binnen het afgesloten gebied aan het Rapenburg en langs de aan- en afvoerroute een betoging, demonstratie en dergelijke te houden. Daarbij is erop gewezen dat hiervoor op de Beestenmarkt en het Stadhuisplein wel de gelegenheid zou bestaan en dat de mogelijkheid bestond om vanaf de Beestenmarkt naar het Stadhuisplein te lopen via de in dit besluit aangegeven route. Tevens bevat het besluit de door de burgemeester aan het houden van een betoging, demonstratie e.d. gestelde voorschriften en beperkingen ingevolge artikel 5 van de Wet openbare manifestaties.
Bij besluiten van 12 december 2000 heeft de burgemeester de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren gegrond verklaard en de bestreden beslissing herroepen. Dit besluit en het advies van de commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften van 1 december 2000, waarnaar in de besluiten wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 20 september 2001, verzonden op 27 september 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten gezamenlijk ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 december 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 21 maart 2002 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2002, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door G.E.M. Later, advocaat te
‘s-Gravenhage, [gemachtigde], [gemachtigde], appellant sub 2 in persoon, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.B. Faasse, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat appellanten geen rechtens te honoreren belang meer hebben en derhalve niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Bij besluiten van 12 december 2000 heeft de burgemeester de door appellanten gemaakte bezwaren gegrond verklaard en de bestreden beslissing herroepen. Het beroep en hoger beroep van appellanten is er uitsluitend op gericht een principieel rechterlijk oordeel te verkrijgen over de vraag of de burgemeester heeft gehandeld in strijd met de Wet openbare manifestaties, de Grondwet en verscheidene verdragsbepalingen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is de bestuursrechter alleen in het kader van een geschil met betrekking tot een besluit tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen. Waar een dergelijk geschil niet (langer) bestaat, kan van de rechter geen uitspraak worden gevraagd, ook niet als het gaat om de beantwoording van een rechtsvraag van principiële betekenis.
Met betrekking tot het bij de rechtbank ingediende verzoek om schadevergoeding heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) alleen bij een gegrondverklaring van het beroep kan worden toegewezen. Nu appellanten door de rechtbank terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, heeft de rechtbank eveneens terecht geconcludeerd dat een veroordeling tot schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Awb niet mogelijk is.
2.2. Vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002
45-421.