200200597/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 20 december 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde.
Bij besluit van 9 maart 1999 hebben burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde (hierna: burgemeester en wethouders) appellant onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om binnen acht weken na verzenddatum van dat besluit de dakkapel op de garage/carport op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen.
Bij besluit van 17 augustus 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de beroep- en bezwaarschriftencommissie, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij besluit van 23 december 1999 hebben burgemeester en wethouders geweigerd bouwvergunning te verlenen voor een reeds gerealiseerde dakkapel op het perceel, onder verwijzing naar hun besluiten van 9 maart 1999 en 17 augustus 1999.
Bij besluit van 8 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de beroep- en bezwaarschriftencommissie, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 20 december 2001, verzonden op 21 december 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) de tegen de besluiten van 17 augustus 1999 en 8 januari 2001 ingestelde beroepen gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 23 december 1999 gegrond verklaard en dit besluit herroepen, bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats van het besluit van 8 januari 2001 treedt en verstaan dat burgemeester en wethouders een nieuw besluit op het bezwaarschrift van 12 april 1999 nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 31 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 maart 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door C.A.H.M. Gebbing, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Appellant is niet verschenen.
2.1. Het hoger beroep beperkt zich tot de uitspraak van de rechtbank voorzover het betrekking heeft op het besluit van 17 augustus 1999, waarbij het bezwaar tegen het besluit waarbij appellant onder aanzegging van bestuursdwang is aangeschreven de dakkapel op de garage/carport te verwijderen, ongegrond is verklaard.
2.2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 44, aanhef en onder d, mag alleen en moet een bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan artikel 12, eerste lid, van die wet.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, mogen het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
2.3. Appellant heeft op 15 april 1998 een bouwaanvraag ingediend voor het uitbreiden van een woning op het perceel. Deze aanvraag voorzag niet in de bouw van een dakkapel. Uit de stukken is gebleken dat in het kader van het vooroverleg over deze aanvraag appellant te kennen is gegeven dat een dakkapel, als nu in geding, op bezwaren van de welstandscommissie het Gelders Genootschap stuitte. Bij besluit van 8 juni 1998 hebben burgemeester en wethouders vergunning verleend voor het uitbreiden van de woning conform de bouwaanvraag en dus zonder dat daarin was voorzien in de bouw van de dakkapel. Desalniettemin is de dakkapel wel gebouwd.
2.4. Nu de in geding zijnde dakkapel in afwijking van de verleende bouwvergunning is opgericht waren burgemeester en wethouders bevoegd handhavend op te treden.
Alleen in bijzondere gevallen kan van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. Een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie. Burgemeester en wethouders hebben in dit verband aan hun besluitvorming ten grondslag gelegd dat de dakkapel niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Zij hebben daarbij verwezen naar het schriftelijk advies van 27 oktober 1998 dat de welstandscommissie het Gelders Genootschap heeft uitgebracht naar aanleiding van een bouwtekening van de dakkapel die appellant in het kader van de bestuursdwangaanschrijving heeft ingediend.
2.5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat burgemeester en wethouders in beginsel aan het welstandsadvies van de welstandscommissie doorslaggevende betekenis mogen toekennen. Anders dan appellant kennelijk betoogt bestaat er geen grond voor het oordeel dat dit niet zou gelden in het onderhavige geval waarin het advies niet is gevraagd naar aanleiding van een bouwaanvraag, maar naar aanleiding van een in het kader van de bestuursdwangprocedure door appellant met het oog op legalisatie overgelegde bouwtekening. De welstandstoets die in het kader van de bestuursdwangprocedure wordt verricht met het oog op mogelijke legalisering, verschilt inhoudelijk immers niet met de welstandstoets naar aanleiding van een bouwaanvraag. Dat de besluitvorming in het kader van een bestuursdwangprocedure niet kan worden vereenzelvigd met de besluitvorming in het kader van een bouwaanvraag kan daar niet aan afdoen.
Niet gebleken is dat het welstandsadvies van 27 oktober 1998 naar haar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat burgemeester en wethouders het niet zonder meer aan hun besluitvorming ten grondslag hadden mogen leggen.
2.6. Indien een tegenadvies wordt overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie, kan er aanleiding zijn het welstandsadvies van een nadere toelichting te voorzien. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de brief van [partij] van 23 december 1998 als een dergelijk tegenadvies moet worden aangemerkt. Er bestaat, anders dan appellant kennelijk betoogt, geen grond voor het oordeel dat een nadere toelichting van de welstandscommissie op het welstandsadvies van 27 oktober 1998, naar aanleiding van het tegenadvies, niet meegewogen zou kunnen worden bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een concreet zicht op legalisering van de illegale situatie.
2.7. Voor zover burgemeester en wethouders voor een nadere toelichting op het welstandsadvies naar aanleiding van het tegenadvies bij de besluitvorming hebben verwezen naar de reactie hierop van de welstandscommissie, is de Afdeling van oordeel dat, nu deze slechts een, niet schriftelijk vastgelegde, reactie betreft van de rayonarchitect, gemaakt tijdens een regulier overleg, niet gesproken kan worden van een (kenbare) nadere toelichting van de welstandscommissie. Burgemeester en wethouders hadden daarom niet mogen volstaan met een verwijzing naar die reactie. De Afdeling is daarom, anders dan appellant, met de rechtbank van oordeel dat het besluit op bezwaar zowel in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen als een deugdelijke motivering ontbeert.
2.8. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar van 17 augustus 1999 vernietigd en burgemeester en wethouders opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De heroverweging van de beslissing in primo dient te geschieden met inachtneming van alle feiten en omstandigheden zoals die zijn op het moment van heroverweging. De vraag of concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie hangt, gelet op hetgeen voorgaand is overwogen en het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder d, van de Woningwet, mede af van het welstandsoordeel over het overgelegde tegenadvies en zal door burgemeester en wethouders meegenomen moeten worden in de heroverweging. Er bestaat daarom, anders dan appellant kennelijk meent, geen grond voor het oordeel dat de rechtbank de beslissing in primo van 9 maart 1999 had moeten herroepen.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002