200200261/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats]
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 3 december 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Haelen.
Bij besluit van 25 juni 2001 hebben burgemeester en wethouders van Haelen (hierna: burgemeester en wethouders) appellante gelast de verkoop van brandstof aan het wegverkeer vanaf het perceel [locatie] te [plaats] (verder: het perceel) met onmiddellijke ingang te staken onder oplegging van een dwangsom van ƒ 10.000,00 per week of gedeelte van een week met een maximum van ƒ 100.000,00.
Bij besluit van 24 september 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften van september 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 3 december 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de president) voor zover hier van belang het daartegen ingestelde beroep
niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen de herhaling van de reeds eerder opgelegde last en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 10 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M.H.P. van Hoesel-Lucassen, ambtenaar der gemeente, en bijgestaan door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
2.1. Ten onrechte heeft de president geoordeeld dat de beslissing van 25 juni 2001 niet op rechtsgevolg is gericht voor zover daarbij de op 12 december 2000 opgelegde last tot staken van de verkoop van brandstof aan het wegverkeer is herhaald. Naar het oordeel van de Afdeling is geen sprake van een enkele herhaling van de eerder opgelegde last aangezien het opleggen van een nieuwe, hogere, dwangsom slechts mogelijk was in combinatie met het opnieuw opleggen van de last.
2.2. Appellante exploiteert op het perceel een handel in vaste en vloeibare brandstoffen, waaronder motorbrandstoffen. Daarbij verkoopt appellante motorbrandstof aan het wegverkeer. Het hoger beroep spitst zich toe op de vraag of burgemeester en wethouders bevoegd waren haar onder oplegging van een dwangsom te gelasten de verkoop van brandstof aan het wegverkeer te staken.
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Eerste herziening bestemmingsplan Kern Haelen-Nunhem” rust op het perceel de bestemming “Bedrijven”, met nadere aanduiding III.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder 1, aanhef en onder b, aanhef en onder 3, van de planvoorschriften zijn zodanige gronden bestemd voor de uitoefening van een brandstoffenhandel.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, welke strijdig is met de in dit plan gegeven bestemming(en).
Ingevolge artikel 9, vierde lid, aanhef en onder 2, aanhef en onder a, van de planvoorschriften wordt onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 31 in ieder geval verstaan detailhandel, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit voor zover op de plankaart nader aangeduid met onder meer het Romeinse cijfer III, mits de totale verkoopvloeroppervlakte per bedrijf niet meer bedraagt dan 10% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte, met een maximum van 500 m2.
Ingevolge artikel 1, onder 29, van de planvoorschriften wordt onder “detailhandel” verstaan: het bedrijfsmatig te koop aanbieden waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die de betreffende goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
2.4. Appellante betoogt dat burgemeester en wethouders ten onrechte hebben geoordeeld dat de verkoop van motorbrandstof aan het wegverkeer niet in overeenstemming is met de op het perceel rustende bestemming “Bedrijven” en in het bijzonder de uitoefening van een brandstoffenhandel, omdat de verkooppunten voor motorbrandstoffen aan het wegverkeer in het bestemmingsplan afzonderlijk zijn bestemd. Volgens appellante sluit dit niet uit dat ingevolge artikel 9, vierde lid, aanhef en onder 2, aanhef en onder a, op haar perceel verkoop van motorbrandstof aan het wegverkeer als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan. Dit betoog slaagt. De Afdeling is van oordeel dat de omstandigheid dat het bestemmingsplan – met het oog op de vestiging van tankstations - een bestemming “verkooppunt motorbrandstoffen” kent niet tot de conclusie leidt dat de verkoop van motorbrandstof aan het wegverkeer is uitgesloten op percelen waar volgens het bestemmingsplan detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan. Dat voor een bestaand garagebedrijf binnen de bestemming “Bedrijven” de bestemming “verkooppunt motorbrandstoffen” met zoveel woorden als medebestemming is opgenomen, kan evenmin tot die conclusie leiden. De Afdeling ziet niet in dat onder brandstoffen niet mede motorbrandstoffen dienen te worden begrepen.
Dat, zoals namens burgemeester en wethouders ter zitting nog is aangevoerd, ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan “Kern Haelen-Nunhem” ter plaatse de bestemming brandstoffenhandel van toepassing was, met als specifieke toevoeging detailhandel in huisbrandstoffen, en dat blijkens de toelichting bij het thans geldende bestemmingsplan geen wijziging ten opzichte van het bedrijf van appellante werd beoogd, doet aan het vorenstaande niet af.
2.5. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat burgemeester en wethouders momenteel onderzoeken hoe de verkoop van brandstof aan het wegverkeer zich verhoudt tot de overige bedrijfsmatige activiteiten van appellante ter plaatse, teneinde te kunnen beoordelen of sprake is van een ondergeschikte nevenactiviteit. Aangezien een dergelijke beoordeling ook ten tijde van het bestreden besluit niet heeft plaatsgevonden, staat de bevoegdheid van burgemeester en wethouders tot oplegging van de last onder dwangsom niet vast. Het besluit is dan ook genomen in strijd met de vereiste zorgvuldigheid.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 24 september 2001 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit dient vernietigd te worden wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Burgemeester en wethouders dienen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 3 december 2001, 01/1159 GEMWT V1;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Haelen van 24 september 2001, III/MH-01;
V. draagt burgemeester en wethouders van Haelen op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
VI. gelast dat de gemeente Haelen aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht (€ 204,20 en € 327,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002