ECLI:NL:RVS:2002:AE5758

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104260/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen bouwvergunning voor benzinestation

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Carfood Motorbrandstoffen B.V. tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 20 juni 2001. De president had het beroep van appellante gegrond verklaard en de beslissing van burgemeester en wethouders van Zederik om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren vernietigd. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een bouwvergunning die op 16 januari 2001 was verleend voor het oprichten van een benzinestation op een specifiek perceel. De burgemeester en wethouders hadden het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot de rechtszaak.

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de president, maar de Raad van State oordeelt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat het hoger beroep uitsluitend gericht is tegen overwegingen die de president heeft gehanteerd in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. Volgens artikel 37, tweede lid, sub c, van de Wet op de Raad van State staat hiertegen geen hoger beroep open. Dit betekent dat de Raad van State de zaak niet verder in behandeling kan nemen.

De uitspraak van de Raad van State is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 24 juli 2002. De beslissing houdt in dat het hoger beroep van Carfood Motorbrandstoffen B.V. niet-ontvankelijk wordt verklaard, waarmee de eerdere uitspraak van de president in stand blijft.

Uitspraak

200104260/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Carfood Motorbrandstoffen B.V., gevestigd te Groot-Ammers,
appellant,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 20 juni 2001 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Zederik.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2001 hebben burgemeester en wethouders van Zederik (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghoudster] met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat luidde tot 3 april 2000, bouwvergunning en vrijstelling verleend voor het oprichten van een benzinestation op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 15 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften gemeente Zederik van 2 mei 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 20 juni 2001, verzonden op 8 augustus 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht (hierna: de president) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 27 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 28 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 december 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. R.F.H. Tamboenan en W. van Veeren, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is gehoord vergunninghoudster, bijgestaan door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen.
2. Overwegingen
2.1. De president heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 15 mei 2001, waarbij appellante niet-ontvankelijk is verklaard, gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Van enig processueel belang van appellante bij een beoordeling van het hoger beroep is niet gebleken. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen overwegingen die de president in het kader van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening heeft gehanteerd. Ingevolge artikel 37, tweede lid, sub c, van de Wet op de Raad van State staat hiertegen echter geen hoger beroep open.
2.2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002
378.