ECLI:NL:RVS:2002:AE5752

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200101330/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch inzake bouwvergunning en vrijstelling op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 26 januari 2001. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard tegen het besluit van burgemeester en wethouders van Boxmeer, dat op 17 februari 1999 een vrijstelling en bouwvergunning had verleend voor de bouw van een woonhuis op een perceel in Boxmeer. Appellanten stelden dat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan en dat de burgemeester en wethouders ten onrechte de anticipatieprocedure hadden toegepast. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat het bouwplan een ernstige inbreuk op de bestaande planologische situatie vormde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad oordeelde dat de burgemeester en wethouders niet konden volhouden dat de urgentie van het bouwplan voldeed aan de eisen die daaraan gesteld moeten worden. De Raad heeft de gemeente Boxmeer veroordeeld in de proceskosten van appellanten en gelast dat de gemeente het griffierecht vergoedt. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 24 juli 2002.

Uitspraak

200101330/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 26 januari 2001 in het geding tussen:
appellanten
en
burgemeester en wethouders van Boxmeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 1999 hebben burgemeester en wethouders van Boxmeer (hierna: burgemeester en wethouders) aan [partij] met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat tot 3 april 2000 luidde, vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een woonhuis op het perceel kadastraal bekend gemeente Boxmeer, sectie […], nr. […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 2 december 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor Bezwaar- en Beroepschriften van 17 november 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 26 januari 2001, verzonden op 1 februari 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 13 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 april 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 juli 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2002, waar appellanten in persoon, vertegenwoordigd door mr. M.B.Ph. Geeraedts, advocaat te Den Bosch, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J.G.M. Thijssen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied”. Teneinde realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken hebben burgemeester en wethouders toepassing gegeven aan de zogeheten anticipatieprocedure. Aan de formele vereisten om toepassing te geven aan deze procedure was voldaan. Appellanten betogen dat gedeputeerde staten ten onrechte de verklaringen van geen bezwaar hebben afgegeven omdat de gronden waarop het bouwplan is gesitueerd in het streekplan Noord-Brabant zijn aangeduid als “Agrarische Hoofdstructuur”. Dit betoog faalt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen heeft het streekplan op dit punt slechts indicatieve betekenis. Voor realisering van woningbouw ter plaatse is een herziening van het streekplan niet nodig.
2.2. De beslissing om al dan niet te anticiperen dient te berusten op een afweging van het belang van onmiddellijke uitvoering van het bouwplan tegen het belang dat eerst de uitkomst van de bestemmingsplanprocedure wordt afgewacht. Daarbij is de te verlangen mate van spoedeisendheid afhankelijk van de omvang van de inbreuk op het geldende planologische regime alsmede van de uitstraling die het project op de omgeving heeft. Naarmate de inbreuk op de bestaande planologische situatie ernstiger is, dienen zwaardere eisen te worden gesteld aan de mate van spoedeisendheid van het bouwplan en aan het planologische kader waarop wordt vooruitgelopen.
2.3. Appellanten betwisten het oordeel van de rechtbank dat burgemeester en wethouders op goede gronden tot toepassing van de anticipatieprocedure hebben besloten. Zij betogen dat sprake is van een ingrijpende inbreuk op de geldende planologische regime, dat het bouwplan niet urgent is en dat een voor het toepassen van anticipatieprocedure toereikend planologisch toetsingskader ontbreekt. Dit betoog slaagt.
2.4. Op het perceel waarop het bouwplan is voorzien rust de bestemming “Agrarische Hoofdstructuur – AHS”. Ingevolge artikel 5, vijfde lid, van de planvoorschriften – voor zover hier van belang - mag op de gronden met deze bestemming, behoudens ondergeschikte bouwwerken, niet worden gebouwd. Blijkens de plantoelichting dient een verdere verstedelijking van het buitengebied te worden voorkomen. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, met name de ter zitting overlegde foto’s, is de Afdeling van oordeel dat het bouwplan op zichzelf staat en niet aansluit op de reeds aanwezige woningen. Van transparante bebouwing aan een reeds aanwezige straat is naar het oordeel van de Afdeling geen sprake. Anders dan de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat de bouw van de woning als een ernstige inbreuk op de bestaande planologische situatie moet worden aangemerkt.
2.5. Volgens burgemeester en wethouders is de urgentie van het bouwplan gelegen in de behoefte aan uitbreiding van de woningvoorraad in de kern van Oeffelt. Zij hebben aangevoerd dat realisering van het bouwplan een noodzakelijke voorwaarde is voor de bouw van woningen op het perceel [locatie 1], waar het bedrijf van [partij] is gevestigd. Vast staat evenwel dat de aanwezigheid van het bedrijf van [partij 1] op het perceel [locatie 2] in de weg staat aan de bouw van woningen op het perceel [locatie 1] omdat laatstgenoemd perceel binnen de stankcirkel van dat bedrijf is gelegen. De verplaatsing van het bedrijf van [partij 1] was ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar, gelet op de inhoud van de brief van de adviseur van [partij 1] van 22 oktober 1999, zeer onzeker. Overigens is ter zitting gebleken dat burgemeester en wethouders nog steeds geen overeenstemming met [partij 1] hebben bereikt en dat op het perceel dat zij voor [partij 1] beschikbaar hadden inmiddels een ander bedrijf is gevestigd. Voorts leidt het volgen van de anticipatieprocedure gelet op de inhoud van de vaststellingsovereenkomst van oktober 1997 tussen [partij] en burgemeester en wethouders niet zonder meer tot de beëindiging van het bedrijf van [partij] aan de [locatie 1].
2.5.1. Gelet op de hiervoor genoemde ernstige inbreuk van het bouwplan op de bestaande planologische situatie is de Afdeling, anders dan de rechtbank, van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat de mate van urgentie van het bouwplan voldoet aan de eisen die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.7. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 26 januari 2001, AWB 99/10489 WRO 19;
III. verklaart het door appellanten bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Boxmeer van 2 december 1999, JGM/330-2;
V. veroordeelt burgemeester en wethouders van Boxmeer in de door appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Boxmeer te worden betaald aan appellanten;
VI. gelast dat de gemeente Boxmeer aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep bij de rechtbank betaalde griffierecht (€ 256,39) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Bastein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Bastein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002.
13.