ECLI:NL:RVS:2002:AE5734

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200236/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • Th.G. Drupsteen
  • E.M.H. Hirsch Ballin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende revisievergunning voor fokzeugenhouderij

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door een appellant tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Veghel, waarbij aan hem op 20 november 2001 een revisievergunning is verleend voor een fokzeugenhouderij. Dit besluit is op 3 december 2001 ter inzage gelegd. De appellant heeft op 14 januari 2002 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld op 12 februari 2002. De verweerders hebben op 11 maart 2002 een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op 3 juni 2002, waar de appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J. van Groningen, en de verweerders, vertegenwoordigd door ing. S.H.E. Vloet, aanwezig waren.

De verleende revisievergunning betreft het houden van 450 guste en dragende zeugen, 130 kraamzeugen, 2.000 gespeende biggen, 36 opfokzeugen en 2 beren. De appellant is van mening dat hij in plaats van de verleende vergunning voor een fokzeugenhouderij, een vergunning voor een vleesvarkensbedrijf zou moeten krijgen, waarvoor hij ook een aanvraag heeft ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat het beroep van de appellant niet kan slagen, omdat hij niet kan eisen dat de onderhavige vergunning wordt vervangen door een vergunning voor een vleesvarkensbedrijf. Bovendien is er geen aanhoudingsplicht voor de verweerders, aangezien de appellant tegelijkertijd verschillende vergunningaanvragen voor hetzelfde perceel heeft ingediend.

De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 24 juli 2002.

Uitspraak

200200236/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
burgemeester en wethouders van Veghel,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2001 hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [appellant] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een fokzeugenhouderij op het perceel [locatie]. Dit aangehechte besluit is op 3 december 2001 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 14 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 maart 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2002, waar appellant, in persooon en vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en verweerders, vertegenwoordigd door ing. S.H.E. Vloet, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De bij het bestreden besluit verleende revisievergunning heeft betrekking op het houden van 450 guste en dragende zeugen (Groen Labelstalsysteem), 130 kraamzeugen (Groen Labelstalsysteem), 2.000 gespeende biggen (Groen Labelstalsysteem), 36 opfokzeugen (traditionele huisvesting) en 2 beren (traditionele huisvesting).
2.2. Appellant kan zich niet verenigen met het bestreden besluit, omdat hij bij nader inzien de voorkeur geeft aan een vergunning voor een vleesvarkensbedrijf, waarvoor hij bij verweerders eveneens een aanvraag heeft ingediend. Het beroep blijkt zich derhalve niet tegen het thans ter beoordeling staande besluit tot vergunningverlening op de aanvraag van appellant om een fokzeugenbedrijf te richten. Appellant beoogt immers met dit beroep te bereiken dat niet de onderhavige vergunning, maar een vergunning voor een vleesvarkensbedrijf wordt verleend. Het beroep kan reeds om die reden niet slagen.
Voorzover appellant betoogt dat verweerders de onderhavige aanvraag hadden moeten aanhouden, omdat hij aanspraak kan maken op een recht op aanhouding in een geval als het onderhavige, overweegt de Afdeling dat rechtens op verweerders geen aanhoudingsplicht rust indien een aanvrager tegelijkertijd uiteenlopende vergunningaanvragen met betrekking tot hetzelfde perceel heeft ingediend.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. Th.G. Drupsteen en mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002
154-373.