200200835/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting “Elisabeth Stichting”, gevestigd te Gemonde,
appellante,
gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.
Bij besluit van 26 april 2001 heeft de gemeenteraad van Sint-Michielsgestel, op voorstel van burgemeester en wethouders van 13 maart 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Kom Gemonde".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 4 december 2001, nr. 759169, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 12 februari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 12 februari 2002, beroep ingesteld.
Deze brief is aangehecht.
Na afloop van het vooronderzoek hebben verweerders een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.E. Lenglet, advocaat te ’s Hertogenbosch, en verweerders, vertegenwoordigd door drs. B.C. Coolen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Sint-Michielsgestel, vertegenwoordigd door drs. J.P.M. Roozen, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Het plan beslaat een gebied, bestaande uit de gehele kom van Gemonde, gemeente Sint-Michielsgestel. Met het plan wordt beoogd een aantal bestemmingsplannen te vervangen en tevens een flexibel beleid vast te leggen. Verweerders hebben het plan grotendeels goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellante stelt zich op het standpunt dat ten onrechte goedkeuring aan het plan is verleend voorzover het plan haar niet de mogelijkheid geeft een recreatiewoning op haar landgoed te bouwen. Zij bestrijdt in dit verband de bestemming “Bosgebied” op het plandeel dat aan de openbare weg Twijnmeer ligt. Volgens haar is op deze plek sprake van een stedenbouwkundig gat, waarvan bebouwing het lintkarakter van Twijnmeer zal versterken. Voorts meent zij dat de bestemming “Bosgebied” voor dat deel in strijd is met de feitelijke situatie. Ook wijst zij erop dat het gemeentebestuur slechts enkele jaren geleden een groot deel van een aangrenzend deel van het bos als locatie voor twintig woningen heeft gesuggereerd. Zij acht de mogelijke bouw van een recreatiewoning in haar belang daar hiermee de instandhouding van de familiestichting en het onderhoud van het landgoed beter gewaarborgd zijn.
2.4. De gemeenteraad heeft niet ingestemd met het verzoek van appellante om de mogelijkheid te creëren een recreatiewoning in het betreffende plandeel te bouwen. De raad heeft daarbij overwogen dat verdere verdichting van bebouwing in de kern Gemonde het karakter van de kern zal aantasten. Hij heeft mogelijke bouwplannen getoetst aan de in de toelichting op het plan opgenomen gemeentelijke richtlijn voor particuliere woningbouwplannen en geconcludeerd tot afwijzing van de gevraagde bouwmogelijkheid.
2.5. Verweerders hebben dit deel van het bestemmingsplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en hebben het goedgekeurd. Zij hebben de gegeven bestemming in overeenstemming met de feitelijke situatie geacht en stellen zich op het standpunt dat het gezien de samenhang in het gebied niet onjuist is om ook de niet beboste delen van het perceel de bestemming “Bosgebied” te geven. Zij achten daarnaast het belang van appellante niet zodanig dat van de gemeentelijke richtlijn afgeweken kan worden.
2.6. Het landgoed van appellante heeft de bestemmingen “Bosgebied” en “Woondoeleinden”. Het plandeel waarop appellante de woning wil bouwen is thans een moerassig weiland, dat aan het zicht vanaf de weg wordt onttrokken door een haag van rododendrons en andere struiken. De bestemming “Bosgebied” die aan dit plandeel is gegeven, sluit bebouwing, anders dan ten behoeve van beheer en onderhoud, uit.
De Afdeling ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij betrekt de Afdeling het volgende.
Gelet op de samenhang binnen het gehele plandeel met de bestemming “Bosgebied” hebben verweerders kunnen instemmen met de keuze van de gemeenteraad om ook de plek waar appellante de recreatiewoning wil bouwen, de bestemming “Bosgebied” te geven. Aangezien het in geding zijnde plandeel deel uitmaakt van het landgoed en een eventuele bebouwing onzichtbaar zal zijn vanaf de openbare weg, hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een stedenbouwkundig gat.
Voorts acht de Afdeling het door verweerders ondersteunde beleid van het gemeentebestuur om terughoudendheid te betrachten bij zogenoemde inbreidingen, niet onredelijk. Het belang van appellante bij de bouw van een recreatiewoning voor de zich uitbreidende familie geeft geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval van het beleid had moeten worden afgeweken. In dit verband merkt de Afdeling op dat verweerders geen overwegende betekenis hebben hoeven toekennen aan het feit dat het gemeentebestuur een ander gedeelte van het plandeel met de bestemming “Bosgebied” in het onderzoek naar locaties voor toekomstige woningbouw hebben genoemd, daar het in het bestreden besluit niet gaat om een dergelijke locatie.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Troost
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002