200104041/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant] e.a., wonend te [woonplaats],
2. [appellant] e.a., wonend te [woonplaats],
3. [appellante], gevestigd te [plaats],
appellanten,
gedeputeerde staten van Limburg,
verweerders.
Bij besluit van 25 januari 2001 heeft de gemeenteraad van Weert, op voorstel van burgemeester en wethouders van 19 december 2000, vastgesteld het bestemmingsplan ”Altweerterheide“.
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 26 juni 2001, kenmerk 2001/28678M, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 14 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2001, appellanten sub 2 bij brief van 12 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2001, en appellante sub 3 bij brief van 15 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2001, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 november 2001 hebben verweerders meegedeeld dat de beroepschriften hun geen aanleiding geven tot het maken van opmerkingen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2002, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door [gemachtigde], appellante sub 3, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. H.J.G.M. Verhooren, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Weert, vertegenwoordigd door M. Beeren-Keijers en E. Nijs, ambtenaren van de gemeente. Appellanten sub 2 zijn niet verschenen.
2.1. Het bestemmingsplan voorziet in een regeling ten behoeve van woningbouw in de kern Altweerterheide en is verder overwegend conserverend van aard.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
Het beroep van [appellant 1] e.a.
2.3. [appellant] e.a., wonende aan de [locatie] en de [locatie] te [woonplaats], willen een woning bouwen op een perceel aan de [locatie] nabij de kern van Altweerterheide. Zij hebben met name bezwaren tegen de begrenzing van het aan de orde zijnde bestemmingsplan. Appellanten zijn van mening dat het perceel onder dit plan moet vallen.
2.3.1. De gemeenteraad heeft het perceel in het bestemmingsplan “Buitengebied 1998” opgenomen.
2.3.2. Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat het perceel tot het buitengebied behoort. Zij kunnen met de door de gemeenteraad vastgestelde planbegrenzing instemmen.
2.3.3. De Afdeling merkt allereerst op dat nu het perceel niet is opgenomen in het hier aan de orde zijnde plan het gebruik van deze gronden in deze procedure niet aan de orde is.
Voorts komt gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. De Afdeling is van oordeel dat in dit geval verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht. Hierbij hebben verweerders in redelijkheid aan de omstandigheid dat het perceel gedeeltelijk wordt begrensd door bebouwde gronden voorbij kunnen gaan. Ook hebben verweerders in dit verband geen overwegende betekenis hoeven toe te kennen aan de overige in het beroepschrift vermelde omstandigheden, waaronder de verwijzing naar percelen die wel tot de kern van Altweerterheide worden gerekend en onder het plan voor de kern vallen. In dit verband overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat deze situaties zodanig overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerders om deze reden niet hebben kunnen instemmen met de plangrens.
Uit het voorgaande volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Gelet hierop is het beroep van [appellant 1] e.a. ongegrond.
Het beroep van [appellant 2] e.a.
2.4. [appellant] e.a., wonende aan de [locatie] te [woonplaats], hebben bezwaren tegen de in het plan voorziene woningbouw ten noordoosten van de Lindenhof. Allereerst hebben zij procedurele bezwaren. Deze bewaren zien met name op de gewijzigde vaststelling van het plan. Zij stellen dat de gemeenteraad over onvoldoende informatie beschikte om bij de vaststelling van het plan te besluiten de woningbouwlocatie te verplaatsen. Naar hun mening zijn de belangen onevenwichtig afgewogen en is het plan onzorgvuldig tot stand gekomen. Zij wijzen op de mogelijkheid de schietbaan te verplaatsen zodat de in het ontwerp-plan gekozen locatie voor woningbouw in het plan overgenomen had kunnen worden. Voorts stellen appellanten dat de voorziene woningbouw zal leiden tot aantasting van het landschappelijk karakter. Verder zijn zij van mening dat door de aanleg van de nieuwe woonwijk een onevenwichtige opbouw van de kern ontstaat en de dorpsstructuur zal worden verstoord. In dit verband wijzen zij op de aantasting door de voorziene woningbouw van het karakteristieke pand aan de [locatie]. Ook vrezen zij voor waardedaling van de panden aan de [locatie], aantasting van het vrije uitzicht vanuit deze woningen, toeneming van de verkeersonveiligheid, bodemverzakking en verstoring van de waterhuishouding. Verder zijn er naar hun mening betere locaties voor woningbouw voorhanden waar ook meer woningen gebouwd kunnen worden.
2.4.1. In verband met de aanwezigheid van een schietbaan aan de Zoomweg heeft de gemeenteraad het plan gewijzigd vastgesteld en de in het ontwerp-plan voorziene rechtstreekse woningbouw in het gebied dat ligt tussen de Bergsheisteeg en de Zoomweg niet overgenomen in het bestemmingsplan. Ter plaatse is slechts woningbouw mogelijk na planwijziging. In het plan is rechtstreekse woningbouw voorzien op de gronden ten noordoosten van de Lindenhof. De in het ontwerp-plan aan deze gronden toegekende bestemming “Uit te werken bestemming Woondoeleinden” is gewijzigd in onder meer de bestemming “Woondoeleinden”.
2.4.2. Verweerders achten dit deel van het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben hierbij overwogen dat de gronden ten noordoosten van de Lindenhof reeds eerder waren aangewezen voor woningbouw. Voorts kunnen zij met het standpunt van de gemeenteraad instemmen dat gelet op de afstand die in verband met de aanwezigheid van de schietbaan in acht moet worden genomen rechtstreekse woningbouw in het gebied dat ligt tussen de Bergsheisteeg en de Zoomweg ongewenst is.
2.4.3. Vaststaat dat de gemeenteraad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat sprake is van een ander plan, dient de wettelijke procedure, met inbegrip van de inspraak, opnieuw te worden doorlopen. De Afdeling is van oordeel dat de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang niet zo groot zijn dat geoordeeld moet worden dat een ander plan voorligt. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat in het ontwerp-plan woningbouw ter plaatse niet was uitgesloten. Ook anderszins bestaat geen grond te oordelen dat verweerders zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat met de gewijzigde vaststelling van het plan kon worden volstaan, en dat de wettelijke procedure, met inbegrip van de gelegenheid tot inspraak en indienen van zienswijzen tegen een nieuw ontwerp-plan, niet opnieuw behoefde te worden doorlopen.
2.4.4. De aan de Zoomweg gelegen schietbaan betreft een binnenschietinrichting voor pistoolschieten. De gemeenteraad heeft bij de gewijzigde vaststelling van het plan gebruik gemaakt van de circulaire schietlawaai. Op grond van geluidsmetingen heeft de gemeenteraad zich op het standpunt gesteld dat een afstand van 250 meter tussen de schietbaan en geluidsgevoelige bebouwing in acht moet worden genomen. Niet is aannemelijk geworden dat verweerders bij het nemen van het bestreden besluit niet van deze afstand hadden mogen uitgaan. Voorts is niet gebleken dat de gemeenteraad en verweerders niet over alle informatie over de relevante feiten en af te wegen belangen beschikten. In de omstandigheid dat de projectontwikkelaar wil meewerken aan verplaatsing van de schietbaan, wat hier verder ook van zij, ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat verweerders de in het geding zijnde belangen op een onevenwichtige wijze hebben afgewogen. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat de schietbaan als zodanig in het plan is opgenomen en niet aannemelijk is dat het gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd.
2.4.5. De ruimtelijke structuur van Altweerterheide wordt gekenmerkt door onder meer de groene entree bij de Bocholterweg, de overwegend vrijstaande bebouwing, het ontbreken van een duidelijk verspringende rooilijn en de aanwezigheid van een aantal karakteristieke gebouwen.
De gemeenteraad heeft een aantal locaties laten beoordelen op geschiktheid voor woningbouw. Hierbij is, voorzover hier van belang, rekening gehouden met de gevolgen voor de leefbaarheid, de beïnvloeding van natuur en landschap, de beïnvloeding van de dorpsstructuur en de gevolgen voor de verkeersontsluiting. Zoals reeds is overwogen is gekozen voor de locatie ten noordoosten van de Lindenhof. Hier kunnen 19 woningen worden gebouwd. Tevens kunnen ongeveer 15 woningen worden gebouwd op het westelijk deel van deze locatie dat bestemd is als “Uit te werken bestemming Woondoeleinden”. De locatie scoort blijkens de in de plantoelichting opgenomen beoordelingstabel neutraal wat betreft de beïnvloeding van natuur en landschap en de beïnvloeding van de dorpsstructuur en positief wat betreft de effecten voor de leefbaarheid en de gevolgen voor de verkeersontsluiting. Niet is aannemelijk geworden dat verweerders bij het nemen van het bestreden besluit zich hierop niet hebben kunnen baseren. Voorts is niet gebleken dat de aantasting van de open ruimte zodanig zal zijn dat verweerders hieraan in redelijkheid niet hebben kunnen voorbijgaan. Verweerders hebben verder ervan kunnen uitgaan dat de verkeersveiligheid op de Karelkeweg door de in het plan voorziene ontsluiting van de woonwijk niet onevenredig zal worden aangetast.
Het pand aan de [locatie] betreft een langgevelboerderij en kan als karakteristiek gebouw worden aangemerkt. Gelet op de afstand tussen de in het plan voorziene woningbouw en deze boerderij van ongeveer 65 meter hebben verweerders aan de gevolgen van de woningbouw voor de langgevelboerderij geen overwegende betekenis hoeven toe te kennen. Deze afstand en de afstand tussen het pand aan de [locatie] en de voorziene woonwijk die ongeveer 70 meter bedraagt in aanmerking genomen, acht de Afdeling verder niet aannemelijk dat het uitzicht vanuit deze panden onevenredig wordt aangetast.
De Afdeling is niet gebleken dat verweerders bij de afweging van de betrokken belangen te weinig gewicht hebben toegekend aan het belang van appellanten dat is gediend bij een toereikende waterhuishouding en het voorkomen van bodemverzakking.
Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de panden aan de [locatie] betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerders hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht hadden moeten toekennen.
In verband met de voorkeur van appellanten de woningen elders te bouwen overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerders hebben zich gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.4.6. Gelet op het voorgaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Verweerders hebben het bestreden plandeel daarom terecht goedgekeurd.
Het beroep van [appellant 2] e.a. is ongegrond.
Het beroep van [appellante 3]
2.5. [appellante] heeft een varkenshouderij aan de [locatie] te Altweerterheide. Zij wil in verband met welzijnseisen voor varkens een extra stal bouwen. Zij vreest dat zij, indien in het gebied dat ligt tussen de Bergsheisteeg en de Zoomweg woningen zullen worden gebouwd, in de uitbreiding van haar bedrijf wordt belemmerd.
2.5.1. De gemeenteraad heeft het perceel van appellante opgenomen in het bestemmingsplan “Buitengebied 1998”. De door appellante bestreden plandelen hebben in het plan dat hier aan de orde is de bestemming “Agrarisch gebied” gekregen. Ingevolge artikel 13, vijfde lid, van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders deze bestemming wijzigingen in de bestemming “Woondoeleinden”, “Verkeersdoeleinden” en “Openbaar groen”. Hierbij is onder meer bepaald dat nieuw op te richten stankgevoelige objecten niet mogen worden gebouwd binnen een stankcirkel. Verder mogen woningen niet worden gebouwd binnen een afstand van 250 meter van de schietbaan.
2.5.2. Verweerders achten dit deel van het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat eventuele woningbouw geen extra belemmering voor de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf van appellante met zich brengt.
2.5.3. Blijkens de stukken bedraagt de straal van de stankcirkel thans
125 meter. Hierbij geldt in beginsel als meetpunt de grens van het bouwvlak. De afstand tussen het bouwvlak van het bedrijf van appellante en het bestreden plandeel met de bestemming “Agrarisch gebied” bedraagt in ieder geval meer dan 125 meter.
Voorts liggen op kortere afstand van het bedrijf woningen. Gelet hierop hebben verweerders zich op het standpunt kunnen stellen dat eventuele woningbouw ter plaatse geen extra belemmering meebrengt voor de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf van appellante.
Gelet op het voorgaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Verweerders hebben het plan in zoverre daarom terecht goedgekeurd.
Het beroep van [appellante 3] is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Bindels
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002