ECLI:NL:RVS:2002:AE5726

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103610/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bouwvergunningen voor woninguitbreidingen in Noordwijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester en wethouders van Noordwijk tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De rechtbank had op 12 juni 2001 geoordeeld dat de aanvragen voor bouwvergunningen van rechtswege waren verleend, omdat de beslistermijn was overschreden. De burgemeester en wethouders hadden op 16 november 1999 geweigerd om bouwvergunningen te verlenen voor de uitbreiding van woningen door het verhogen van de nok en het plaatsen van dakkapellen. De bezwaren tegen deze weigeringen werden op 9 mei 2000 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de aanvragen op 6 september 1999 waren ontvangen, maar dat de beslissingen pas op 8 december 1999 waren verzonden, wat buiten de wettelijke termijn viel. De burgemeester en wethouders stelden dat de aanvragen nog niet geldig waren omdat ze niet ondertekend waren, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200103610/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Noordwijk,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 12 juni 2001 in het geding tussen:
[partijen], wonend te [woonplaats]
en
appellanten.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 16 november 1999 hebben appellanten aan [partijen] geweigerd bouwvergunningen te verlenen voor de uitbreiding van de woningen, gelegen op de [percelen] te [plaats], door het verhogen van de nok en het daarop plaatsen van dakkapellen van de woningen.
Bij besluiten van 9 mei 2000 hebben appellanten de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Deze besluiten en het advies van de Commissie Bezwaar- en Beroepschriften Noordwijk van 27 maart 2000, waarnaar in die besluiten wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 12 juni 2001, verzonden op 19 juni 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 9 mei 2000 vernietigd, de bezwaren gegrond verklaard, de besluiten van 16 november 1999 herroepen alsmede bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van de besluiten van appellanten van 16 november 1999. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 16 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 augustus 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 november 2001 hebben [partijen] een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door drs. M.A. Dekker, ambtenaar van de gemeente, en [partijen], in persoon en bijgestaan door mr. G.G. Zwaal, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank is bij de aangevallen uitspraak tot het oordeel gekomen dat de aangevraagde vergunningen van rechtswege zijn verleend. Dit oordeel steunt op de vaststelling dat de desbetreffende aanvragen op 6 september 1999 ter gemeente zijn ontvangen en dat de daarop genomen beslissingen eerst op 8 december 1999, derhalve buiten de termijn als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet (hierna: de wet), aan [partijen] zijn verzonden.
2.2. Artikel 46 van de wet, voorzover thans van belang, luidt als volgt:
“1. Burgemeester en wethouders beslissen omtrent een aanvraag om bouwvergunning binnen dertien weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen.
2. In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders hun beslissing eenmaal voor ten hoogste dertien weken verdagen. Een beslissing tot verdaging behoeft de goedkeuring van de gemeenteraad.
3. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk, voor het bouwen waarvan slechts bouwvergunning kan worden verleend, nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in de artikelen 15, 17, 18 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Een dergelijke aanvraag wordt aangemerkt mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
4. Indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid is de bouwvergunning van rechtswege verleend.”
2.3. Voor het verlenen van de onderhavige bouwvergunningen was niet vereist dat vrijstelling van het bestemmingsplan werd verleend. Vaststaat dat geen besluit tot verdaging als bedoeld in artikel 46, tweede lid, van de wet is genomen. Voorts staat vast dat [partijen] niet overeenkomstig artikel 47, eerste lid, van de wet in de gelegenheid zijn gesteld hun aanvragen wegens gebrekkigheid aan te vullen. Evenmin is gebleken dat appellanten de beslissingen op de aanvragen dienden aan te houden.
2.4. Niet in geschil is dat de desbetreffende aanvraagformulieren, inclusief bouwtekeningen, op 6 september 1999 zijn ingediend en op die datum door een ambtenaar van de gemeente van een stempel voor ontvangst zijn voorzien.
2.5. Appellanten bestrijden het oordeel van de rechtbank dat de beslistermijn op 6 september 1999 is aangevangen. Daartoe stellen zij dat de aanvraagformulieren op dat moment nog niet van handtekeningen waren voorzien zodat deze formulieren destijds nog niet als aanvragen konden worden aangemerkt.
2.6. Dit betoog faalt. De stelling dat op 6 september 1999 de handtekeningen op de aanvraagformulieren ontbraken, hetgeen uitdrukkelijk door [partijen] is weersproken, is niet aannemelijk gemaakt. Hieruit volgt reeds dat de rechtbank tot het juiste oordeel is gekomen dat op 6 september 1999 de beslistermijn als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de wet is aangevangen. Dat de aanvragen eerst op 9 september 1999 zijn ingeschreven in het bouwregister als bedoeld in artikel 57 van de wet doet daar niet aan af. Deze omstandigheid vormt op zichzelf beschouwd slechts een bewijs dat op 9 september 1999 de aanvragen door een ambtenaar van de gemeente in dat register zijn ingeschreven. De rechtbank heeft derhalve terecht en op goede gronden geoordeeld dat de aangevraagde vergunningen van rechtswege zijn verleend.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.A. Terwee-van Hilten, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Terwee-van Hilten w.g. Huijben
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002
313.