ECLI:NL:RVS:2002:AE5704

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102295/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor winkelunits en wooneenheden in Baarle-Nassau

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 juli 2002 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau om een bouwvergunning te verlenen voor het oprichten, veranderen en vernieuwen van winkelunits en 10 wooneenheden. De zaak werd behandeld op 18 april 2002, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door mr. R.F.M.E. Gommers, en de gemeente door H.J.M. Marcus en ir. J. Stoelinga. De rechtbank te Breda had eerder op 16 maart 2001 het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep instelde.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Kom", dat de bestemming "Centrumrandgebied" heeft. De relevante planvoorschriften vereisen dat wonen in een hoofdgebouw georiënteerd is op de straatzijde. De Afdeling oordeelde dat de bepaling voldoende duidelijk is en dat de appartementen op het achterterrein niet voldoen aan deze eis. De door appellante aangevoerde argumenten, waaronder een eerdere uitspraak van de Afdeling, werden verworpen. De Afdeling concludeerde dat de bouwvergunning terecht was geweigerd, omdat het bouwplan niet voldeed aan de bestemmingsplanvoorschriften.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, waarbij de Afdeling de aangevallen uitspraak heeft bevestigd.

Uitspraak

200102295/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 16 maart 2001 in het geding tussen:
appellante
en
burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2000 hebben burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd aan appellante bouwvergunning te verlenen voor het oprichten/veranderen/vernieuwen van winkelunits en 10 wooneenheden op de percelen, plaatselijk bekend als [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 30 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 16 maart 2001, verzonden op 29 maart 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. R.F.M.E. Gommers, advocaat te
‘s-Hertogenbosch, tezamen met [gemachtigde], en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus, ambtenaar der gemeente, tezamen met ir. J. Stoelinga, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan bestaat uit een gedeelte met een optiek en daarboven zes appartementen en een schuin daarachter gelegen gedeelte met vier gestapelde appartementen. Beide gedeelten zijn verbonden door een trapportaal. Via het trapportaal en een poort worden de appartementen op het achterterrein ontsloten op [locatie]. Het voorste gedeelte is aan die weg gelegen.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom" rust op het perceel de bestemming "Centrumrandgebied", met de aanduiding “gesloten straatwand”. Als zodanig aangegeven gronden zijn onder meer bestemd voor wonen, detailhandel en dienstverlening. Ingevolge artikel 7, lid B, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften – voor zover hier van belang - geldt ten aanzien van wonen dat dat enkel is toegestaan in een hoofdgebouw en georiënteerd dient te zijn op de straat of het plein dat grenst aan de voor het desbetreffende hoofdgebouw aangegeven straatwand. Wonen is toegestaan in de vorm van een eengezinswoning, bovenwoning en gestapelde woningen.
2.3. In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de uitleg van voormeld artikel 7, lid B, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften. De Afdeling stelt voorop dat, anders dan appellante ter zitting heeft betoogd, deze bepaling voldoende duidelijk is geformuleerd en derhalve niet in strijd is met de rechtszekerheid. De door appellante genoemde uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2000, nr. E01.98.0297, AB 2000,466, biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. In die uitspraak ging het om de eisen die aan een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gesteld dienen te worden. Dat is in de onderhavige zaak niet aan de orde.
De Afdeling is van oordeel dat aan vorenvermelde bepaling geen andere betekenis kan worden toegekend dan dat het wonen direct gericht moet zijn op de straatzijde. Daarvan is geen sprake ten aanzien van het op het achterterrein gelegen gedeelte van het bouwplan, zoals burgemeester en wethouders terecht hebben overwogen. Dat de appartementen bereikbaar zijn vanaf de [locatie] is daarvoor onvoldoende. Reeds hierom is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan, zodat de bouwvergunning geweigerd diende te worden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr.J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op24 juli 2002
27-369.