ECLI:NL:RVS:2002:AE5697

Raad van State

Datum uitspraak
24 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200102172/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor werktuigenloods en dienstwoning in Zuidlaren

In deze zaak gaat het om de weigering van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo om aan appellant een bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een werktuigenloods en een dienstwoning met schuur op een perceel in Zuidlaren. De besluiten tot weigering zijn genomen op 27 juli 1999 en 18 januari 2000. Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar de burgemeester en wethouders hebben deze bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank te Assen heeft in een eerdere uitspraak op 4 april 2001 de beroepen van appellant tegen deze besluiten eveneens ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 18 april 2002 heeft de gemachtigde van appellant zijn standpunt toegelicht, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door J.E. Ploeger. Appellant betoogde dat de rechtbank onjuist had geoordeeld over de hoorzitting, maar de Raad van State oordeelde dat er geen schending van de hoorplicht was. De Raad van State concludeerde dat de bouwaanvragen in strijd waren met het bestemmingsplan "Buitengebied", dat de bestemming "laagveenontginningen en beekdalen" heeft, en dat de benodigde aanduiding voor de bomenkwekerij op de plankaart ontbrak. Hierdoor was de weigering van de bouwvergunningen gerechtvaardigd.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 24 juli 2002.

Uitspraak

200102172/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Assen van 4 april 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Zuidlaren, thans de gemeente Tynaarlo
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 1999 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidlaren, thans de gemeente Tynaarlo (hierna: burgemeester en wethouders), geweigerd aan appellant een bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een werktuigenloods op het perceel [locatie] te [woonplaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 18 januari 2000 hebben burgemeester en wethouders geweigerd aan appellant een bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een dienstwoning met schuur op het perceel.
Bij afzonderlijke besluiten van respectievelijk 20 januari 2000 en 31 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders de tegen de vermelde primaire besluiten door appellant gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Deze besluiten en de adviezen van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in die besluiten wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 4 april 2001, verzonden op 5 april 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) de daartegen door appellant ingestelde beroepen, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2002, waar [gemachtigde] namens appellant is verschenen. Voorts zijn burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J.E. Ploeger, ambtenaar der gemeente, ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant betoogt dat de overweging van de rechtbank dat hij en zijn vader eerst op 22 maart 2000 en vervolgens op 7 juni 2000 door de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften in de gelegenheid zijn gesteld om hun bezwaarschrift nader toe te lichten, niet geheel juist is. Dit betoog kan niet leiden tot het door appellant gewenste resultaat. Vast staat immers dat, nadat was gebleken dat appellant niet op de hoogte was (gesteld) van de hoorzitting op eerstgenoemde datum, op 7 juni 2000 een nieuwe hoorzitting is georganiseerd, waar appellant alsnog is gehoord. Van schending van de hoorplicht is derhalve geen sprake.
2.2. Het onderhavige geschil betreft de door burgemeester en wethouders bij de bestreden beslissingen op bezwaar gehandhaafde weigering om aan appellant bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een werktuigenloods op het perceel alsmede de gehandhaafde weigering om bouwvergunning te verlenen voor een dienstwoning met schuur op datzelfde perceel.
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" rust op de onderhavige gronden de bestemming "laagveenontginningen en beekdalen", met de nadere aanduiding "Glastuinbouw (Tb)". Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften, voorzover thans van belang, zijn de als zodanig op de plankaart aangegeven gronden bestemd voor de uitoefening van het grondgebonden agrarisch bedrijf; daaronder is uitsluitend boom- en fruitteelt begrepen voorzover de gronden daarvoor zijn aangegeven.
2.4. Uit de stukken blijkt - en de gemachtigde van appellant heeft dat ter zitting ook bevestigd - dat de bouwaanvragen zijn ingediend met het oog op (de uitoefening van) een bomenkwekerij. Nu de daarvoor ingevolge vermeld artikel 5, eerste lid, benodigde aanduiding, zoals vermeld in de legenda, op de plankaart voor het perceel ontbreekt, zijn de bouwplannen reeds daarom in strijd met het bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders konden, gelet op het dwingend bepaalde in artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet dan ook niet anders dan de bouwvergunningen weigeren, zoals ze hebben gedaan. Aan de door appellant aangevoerde gronden over de uitleg van de planvoorschriften komt de Afdeling daarom niet meer toe.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Roelfsema
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002
58-369.