200103632/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2002.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Haarlem van 11 mei 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Castricum.
Bij besluit van 7 juni 2000 hebben burgemeester en wethouders van Castricum (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het uitbreiden van het hotel op het perceel kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nr. […], plaatselijk bekend [locatie].
Voorts hebben zij bij besluit van 8 juni 2000 aan de vergunninghouders ten behoeve van de uitvoering van het bouwplan vergunning verleend voor het kappen van drie kastanjebomen in de tuin van het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 31 oktober 2000 hebben burgemeester en wethouders de door appellanten tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 mei 2001, verzonden op 6 juni 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 9 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 19 augustus 2001 en 16 september 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2002, waar [appellanten] in persoon, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door R. Smit, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Bakkum II” rust op het perceel de bestemming “Gemengde bebouwing met bijbehorende erven (bg)”. Ingevolge artikel 4 van de planvoorschriften – voor zover hier van belang – zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor (…) horecabedrijven met woningen (…), met dien verstande dat:
a. de hoofd- en bijgebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsgrenzen (…);
b. het op de kaart aangegeven bebouwingspercentage ten opzichte van het bebouwingsoppervlak niet mag worden overschreden;
d. de goothoogte van ieder gebouw ten hoogste 6.00 m. zal bedragen;
e. buiten de bebouwingsoppervlakten uitsluitend (….) parkeerplaatsen mogen worden (…) aangelegd.
2.1.1. Vast staat en niet in geschil is dat de bebouwing is gesitueerd binnen de bebouwingsgrenzen en dat na uitbreiding 65% van het bebouwingsoppervlak zal zijn bebouwd zodat het op de plankaart aangegeven bebouwingspercentage van 75 niet wordt overschreden. De goothoogte bedraagt 5.70 m.
2.1.2. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat de overige weigeringsgronden genoemd in artikel 44 van de Woningwet zich niet voordoen zodat voor burgemeester en wethouders geen andere mogelijkheid openstond dan de gevraagde vergunning te verlenen.
2.1.3. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan hun bezwaren met betrekking tot de geluidsoverlast. Deze bezwaren kunnen, wat daar overigens ook van zij, gelet op het dwingend bepaalde in artikel 44 van de Woningwet evenwel niet leiden tot het oordeel dat burgemeester en wethouders de bouwvergunning hadden moeten weigeren.
2.2. Appellanten betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hun beroep alleen is gericht tegen de bouwvergunning. Dit betoog faalt. In hun beroepschrift van 26 november 2000 hebben appellanten uitsluitend vermeld dat zij beroep aantekenen tegen de verleende bouwvergunning en geen gronden aangevoerd tegen de kapvergunning. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht de beslissing op bezwaar, voor zover deze betrekking heeft op de verleende kapvergunning, buiten beschouwing gelaten.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Bastein, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Bastein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002.