ECLI:NL:RVS:2002:AE5451

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200201486/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. Cleton
  • A.M.E.A. Neuwahl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Leehove 2000 door de gemeenteraad van De Lier

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Leehove 2000" door de gemeenteraad van De Lier, vastgesteld op 28 juni 2001. Appellant heeft op 6 maart 2001 beroep ingesteld tegen het besluit van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland, die op 22 januari 2002 goedkeuring verleenden aan het bestemmingsplan. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 5 juli 2002, waarbij de gemeenteraad van De Lier vertegenwoordigd was door H.A. van der Meer en H. Dijkstra. Appellant was niet aanwezig op de zitting.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een bedrijventerrein ten zuidwesten van de Leeweg, wat betekent dat de woningen in het plangebied niet meer overeenkomstig het huidige gebruik zijn bestemd. De Afdeling heeft vastgesteld dat de gedeputeerde staten de belangen zorgvuldig hebben afgewogen en dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Appellant betoogde dat het bedrijventerrein ook ontwikkeld kan worden met behoud van de woningen aan de Leeweg, maar de gemeenteraad en de gedeputeerde staten hebben geconcludeerd dat handhaving van de woningen te veel nadelen met zich meebrengt.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de gedeputeerde staten in redelijkheid hebben kunnen besluiten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 17 juli 2002.

Uitspraak

200201486/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats]
en
gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2001 heeft de gemeenteraad van De Lier, op voorstel van burgemeester en wethouders van 19 juni 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Leehove 2000".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 22 januari 2002, DRGG/ARB/01/6300A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 6 maart 2001, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 mei 2002 hebben verweerders meegedeeld geen verweerschrift uit te brengen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2002, waar verweerders, vertegenwoordigd door M. Piccardt, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van De Lier, vertegenwoordigd door H.A. van der Meer en H. Dijkstra. Appellant is ter zitting niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van het bedrijventerrein Leehove ten zuidwesten van de Leeweg. Als gevolg hiervan zijn de woningen in het plangebied niet overeenkomstig het huidige gebruik bestemd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellant kan zich niet verenigen met de goedkeuring van het plan. Volgens hem kan het bedrijventerrein ook worden ontwikkeld met behoud van de woningen aan de Leeweg, waaronder zijn woning.
2.4. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat het handhaven van de woningen te veel nadelen met zich brengt. Verweerders zijn van mening dat de verschillende belangen zorgvuldig zijn afgewogen en hebben het plan goedgekeurd.
2.5. Uit de stukken komt naar voren dat bij de voorbereiding van het plan vijf verschillende locaties voor de vestiging van een bedrijventerrein zijn onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat de locatie aan de Leeweg de meest geschikte is. Tevens is een planeconomische verkenning uitgevoerd. Daarbij zijn een model met en een model zonder handhaving van de woningen aan de Leeweg onderzocht. Het model zonder handhaving van de woningen aan de Leeweg is aan het plan ten grondslag gelegd. Bij deze keuze is gewicht toegekend aan de belemmering die de woningen aan de Leeweg voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein vormen en aan de aantasting van het woonklimaat van die woningen door de aanleg van het bedrijventerrein. Daarnaast is in aanmerking genomen dat een meerderheid van de bewoners van de woningen aan de Leeweg zich kan verenigen met amovering van hun woningen.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding te oordelen dat verweerders in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen, niet hebben kunnen instemmen met deze keuze die aan het plan ten grondslag is gelegd. Gelet hierop hebben zij aan het belang van appellant bij behoud van zijn woning geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen.
2.6. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Neuwahl
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002
280-410.