200104207/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden van 16 juli 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Franekeradeel.
Bij besluit van 29 april 1999 hebben burgemeester en wethouders van Franekeradeel (hierna: burgemeester en wethouders) appellante medegedeeld niet over te gaan tot stillegging van de bouwwerkzaamheden aan een garage/berging bij het pand gelegen aan [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 31 augustus 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 12 juli 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 16 juli 2001, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 23 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 september 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 31 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. P.D. van der Ploeg, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Appellante is met bericht van verhindering niet verschenen.
2.1. Appellante stelt zich op het standpunt dat zij door overschrijding van de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank een uitspraak moet doen, in haar rechtsgang is belemmerd. De Afdeling stelt dienaangaande vast dat de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) aan overschrijding van de in artikel 8:66 van de Awb bedoelde termijn geen gevolgen verbindt. Anders dan appellante betoogt, valt niet in te zien dat hiermee artikel 6, eerste lid van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is geschonden.
2.2. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat burgemeester en wethouders in redelijkheid hebben kunnen besluiten af te zien van toepassing van bestuursdwang, bestaande uit het stilleggen van de bouwwerkzaamheden, aangezien zij hadden geconstateerd dat deze bouwwerkzaamheden reeds vrijwillig waren stilgelegd. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bouwwerkzaamheden toch zijn voortgezet.
2.3. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002