ECLI:NL:RVS:2002:AE5437

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105591/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhaving van bestuursdwang bij illegaal gebouw zonder bouwvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle, die op 1 november 2001 oordeelde dat het beroep van de appellant ongegrond was. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van de gemeente Steenwijk, waarin hij werd aangeschreven om een zonder bouwvergunning geplaatst schuurtje te verwijderen. Dit besluit was genomen op 9 november 1999, en het bezwaar daartegen werd op 17 maart 2000 ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop de appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 4 juni 2002 behandeld. De burgemeester en wethouders waren vertegenwoordigd door ambtenaren, terwijl de appellant niet ter zitting verscheen. De Raad oordeelde dat het schuurtje zonder de vereiste bouwvergunning was opgericht, waardoor de burgemeester en wethouders bevoegd waren om handhavend op te treden. De Raad stelde vast dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze handhaving rechtvaardigden.

De Raad van State concludeerde dat het schuurtje, dat door de appellant werd gebruikt voor opslag, als een gebouw moest worden aangemerkt volgens de geldende bestemmingsplannen. Het bouwwerk voldeed niet aan de eisen van het bestemmingsplan "Kraggenlandschap", dat de bouw van andere gebouwen op het perceel verbiedt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met de opmerking dat de rechtbank niet geheel op juiste gronden tot haar oordeel was gekomen, maar dat de uitkomst correct was. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

200105591/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 1 november 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Steenwijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 november 1999 hebben burgemeester en wethouders van IJsselham, thans gemeente Steenwijk (hierna: burgemeester en wethouders) appellant onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven om een op het perceel, kadastraal bekend gemeente IJsselham, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend nabij het adres [locatie], te [plaats] (hierna: het perceel), zonder bouwvergunning geplaatst schuurtje zes weken na verzending van het besluit te verwijderen.
Bij besluit van 17 maart 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 21 februari 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 1 november 2001, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P. Kleine en N. Kocic, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Appellant is niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat het schuurtje zonder de daartoe op grond van artikel 40 van de Woningwet vereiste bouwvergunning is opgericht. Burgemeester en wethouders waren derhalve bevoegd handhavend op te treden tegen de illegale situatie.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. De aanwezigheid van een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen indien concreet zicht is op legalisering.
2.3. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kraggenlandschap" rust op het perceel de bestemming "Natuurgebied met een ondergeschikte agrarische functie".
Ingevolge artikel 3, lid A, van de planvoorschriften – voor zover thans van belang – mogen de gronden met deze bestemming worden gebruikt voor het behoud, de opbouw en het herstel van de aan deze gronden toegekende landschappelijke en ecologische waarden en, voor zover gebruik van winning van gras (hooi) en riet hiermee niet strijdig is, tevens voor de winning van gras (hooi) en riet en binnen het op de kaart van een aanduiding “schuren toegestaan” voorziene gebied voor schuren, en voor het oprichten van de in lid B onder 3 genoemde andere bouwwerken.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3, lid B, onder 1, van de planvoorschriften mogen op of in deze gronden geen andere gebouwen worden gebouwd dan de in lid B, onder 2, genoemde.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3, lid B, onder 2, van de planvoorschriften mogen binnen de gebieden die zijn voorzien van de aanduiding “schuren toegestaan” schuren ten behoeve van het natuurbeheer en de rietcultuur worden gebouwd.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften wordt in die voorschriften verstaan onder "Gebouw": elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
2.4. Het onderhavige bouwwerk met de afmetingen 2,20 meter (lengte) bij 2,20 meter (breedte) en 1,70 meter (hoogte) wordt door appellant sinds een aantal jaren gebruikt voor de opslag van handgereedschap, een ten behoeve van de rietwinning benodigde frontmaaimachine en een aanhangwagen.
2.5. Appellant betoogt allereerst dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat het onderhavige bouwwerk reeds eerder onderwerp van geschil is geweest.
Dit betoog slaagt. Bij uitspraak van 11 juli 2001, 200002664/1, heeft de Afdeling geoordeeld over de weigering van burgemeester en wethouders een bouwvergunning te verlenen ten behoeve van een ander bouwwerk dan het onderhavige. Het betrof in dat geval een nimmer gerealiseerde gereedschappenloods op weliswaar hetzelfde perceel als het onderhavige, echter met de afmetingen 6,00 meter (lengte) bij 2,50 meter (breedte) bij 1,90 meter (hoogte).
2.6. Dat het schuurtje niet staat op een gebied met de aanduiding “schuren toegestaan”, is niet in geschil. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het schuurtje een gebouw betreft, zoals omschreven in vermeld artikel 1, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften.
Bij de beantwoording van deze vraag acht de Afdeling, zoals zij eerder heeft overwogen in genoemde uitspraak van 11 juli 2001, de buitenmaten van het bouwwerk van doorslaggevende betekenis.
De buitenmaten van het onderhavige schuurtje laten het toe het schuurtje te betreden om gereedschappen erin te plaatsen en eruit te halen. Derhalve dient het schuurtje als gebouw te worden aangemerkt en is het in strijd met het bestemmingsplan, omdat dat in de weg staat aan het oprichten van gebouwen op het perceel.
2.7. Voorts kon geen vrijstelling krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening worden verleend, omdat het schuurtje niet past in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “Buitengebied IJsselham”.
2.8. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank, zij het niet geheel op juiste gronden, terecht tot het oordeel is gekomen dat legalisering van het schuurtje niet mogelijk is. De rechtbank heeft voorts met juistheid geoordeeld dat ook overigens geen sprake is van een bijzonder geval.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002
71-394.