ECLI:NL:RVS:2002:AE5435

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104301/1 en 200104133/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar inzake vergunningverlening voor woninguitbreiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van twee appellanten tegen een uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar, die op 20 juli 2001 hun beroepen ongegrond verklaarde. De appellanten hadden bezwaar gemaakt tegen een besluit van burgemeester en wethouders van Alkmaar, dat op 28 februari 2001 vergunning verleende voor het vergroten van een woning op een perceel in Alkmaar. De appellanten stelden dat zij als belanghebbenden moesten worden aangemerkt, maar de Raad van State oordeelde dat appellant sub 1 geen zicht had op het perceel van de vergunninghouder en geen bezwaar had tegen het bouwplan. Hierdoor werd hij niet als belanghebbende beschouwd en was zijn bezwaar niet-ontvankelijk. Het hoger beroep van appellant sub 1 werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de president werd vernietigd. De Raad van State verklaarde het bezwaar van appellant sub 1 alsnog niet-ontvankelijk, terwijl het hoger beroep van appellant sub 2 ongegrond werd verklaard. De Raad bevestigde de uitspraak van de president voor het overige en gelastte de gemeente Alkmaar om het griffierecht aan appellant sub 1 te vergoeden.

Uitspraak

200104301/1 en 200104133/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2002.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant], wonend te [woonplaats],
2. [appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 20 juli 2001 in het geding tussen:
appellanten
en
burgemeester en wethouders van Alkmaar.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders van Alkmaar (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het vergroten van de woning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluiten van 7 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders de daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 20 juli 2001, verzonden op 26 juli 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar (hierna: de president) de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellant sub 1 bij brief van 19 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2001, en appellant sub 2 bij brief van 28 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. [Appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 10 oktober 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 november 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2002, waar [appellant sub 1] in persoon, [appellant sub 2] , in persoon, bijgestaan door mr. O.H. Minjon, advocaat te Alkmaar, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door A. van het Ende, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ter zitting is komen vast te staan dat [appellant sub 1] vanaf zijn perceel geen zicht heeft op het perceel van [vergunninghouder]. Voorts is komen vast te staan dat hij geen bezwaar heeft tegen het bouwplan. [appellant sub 1] heeft algemene bezwaren tegen de wijze waarop door burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wordt toegepast. Op grond hiervan kan hij niet geacht worden rechtstreeks in zijn belang te zijn getroffen. [Appellant sub 1] kan derhalve niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, zodat hij niet gerechtigd was tegen het besluit van burgemeester en wethouders van 28 februari 2001 bezwaar te maken. De president heeft dit miskend. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet in zoverre worden vernietigd, evenals de beslissing op bezwaar. De Afdeling zal, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het door [appellant sub 1] ingediende bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
2.2. [appellant sub 2] betoogt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens hem wordt tot aan de perceelsgrens gebouwd, wordt het bouwplan slechts gedeeltelijk gerealiseerd binnen het op de plankaart aangegeven bebouwingsvlak en wordt een deel van de uitbreiding ten onrechte voorzien van een plat dak.
2.3. Het perceel, waarop het bouwplan is gesitueerd, heeft ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “uitwerking woongebied van het bestemmingsplan Oudorperolder-Noord” de bestemming “Woningen met tuin en erven (vrijstaand)”. Voor de hier van belang zijnde planvoorschriften wordt verwezen naar de aangehechte uitspraak van de rechtbank.
2.3.1. De Afdeling stelt voorop dat het bouwplan ingevolge artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet getoetst dient te worden aan het bestemmingsplan. Zoals de president terecht heeft overwogen geldt bij het bepalen van de omvang en de bestemming van de gronden waarop krachtens het bestemmingsplan bebouwing is toegestaan de begrenzing zoals deze is aangegeven op blad 1 van de plankaart, met nummer 22.251, als uitgangspunt.
2.3.2. Ter zitting is komen vast te staan dat de uitbreiding plaatsvindt binnen het bebouwingsvlak van het perceel. Voorts is niet gebleken dat het bouwplan overigens in strijd is met het bestemmingsplan. De president is terecht en op goede gronden tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.3.3. Het betoog van [appellant sub 2] dat er vanuit moet worden gegaan dat ondanks de eigendomsoverdracht op het perceel van [vergunninghouder] een strook van 3 m. met de aanduiding “erven III” is gelegen faalt. Zoals de president terecht heeft overwogen zou dit betekenen dat daarmee de planvoorschriften hun betekenis zouden verliezen en anders dan op de bij wet voorgeschreven wijze het bestemmingsplan zou worden herzien. Ook zou dit afbreuk doen aan de bouwaanspraken die [vergunninghouder] rechtens kan ontlenen aan de plankaart en de planvoorschriften.
2.4. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling ten gunste van [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 20 juli 2001, 01/995, 01/996, 01/1046 en 01/1047, voorzover het beroep van [appellant sub 1] ongegrond is verklaard;
III. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Alkmaar van 7 mei 2001, BZ/5224;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit dat is vernietigd;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI. gelast dat de gemeente Alkmaar aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 256,39) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Bastein, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bastein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002.
13.