ECLI:NL:RVS:2002:AE5413

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200528/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit burgemeester en wethouders van Alkmaar inzake dwangsom voor gebruik voormalige koekfabriek Driehoek Banket

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Alkmaar. Het betreft een last onder dwangsom die aan de appellant is opgelegd voor het gebruik van de gebouwen en terreinen van de voormalige koekfabriek Driehoek Banket voor parkeerdoeleinden. De burgemeester en wethouders hebben op 18 december 1998 de appellant gelast om dit gebruik binnen zes weken te beëindigen. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd op 1 juni 1999 ongegrond verklaard. De rechtbank te Alkmaar heeft op 13 december 2001 het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarop de appellant hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 4 juni 2002, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De Raad constateert dat de appellant eigenaar is van de gebouwen en terreinen, maar deze heeft verhuurd aan derden die de feitelijke exploitatie uitvoeren. De Raad oordeelt dat de burgemeester en wethouders onterecht hebben gesteld dat het gebruik van de terreinen als parkeerplaatsen in strijd is met het bestemmingsplan. De Raad concludeert dat de gronden voor parkeerdoeleinden deels de bestemming 'Magazijnruimten (M)' en 'Tuinen II' hebben, en niet de bestemming 'Bedrijven (BE)'. Dit betekent dat de aanschrijving van de burgemeester en wethouders op een onjuiste grondslag is gebaseerd.

Het hoger beroep van de appellant wordt gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep tegen het besluit van 1 juni 1999 wordt alsnog gegrond verklaard. De burgemeester en wethouders worden veroordeeld in de proceskosten van de appellant en moeten een nieuwe beslissing op bezwaar nemen. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 17 juli 2002.

Uitspraak

200200528/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 13 december 2001 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Alkmaar.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 1998 hebben burgemeester en wethouders van Alkmaar (hierna: burgemeester en wethouders) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van de gebouwen en terreinen van de voormalige koekfabriek Driehoek Banket (bouwblok omsloten door Geestersingel, Gashouderstraat, Snaarmanslaan en Helderseweg) voor parkeerdoeleinden binnen zes weken na verzending van het besluit te beëindigen.
Bij besluit van 1 juni 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 december 2001, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 23 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. A.A. Aartse Tuijn, advocaat te Alkmaar, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M. Blom, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat appellant eigenaar is van de gebouwen en terreinen en deze heeft verhuurd aan anderen, die de feitelijke exploitatie verrichten. Verder staat vast dat een deel van de gebouwen en terreinen wordt gebruikt ten behoeve van betaald parkeren.
2.2. Allereerst stelt de Afdeling vast dat, anders dan appellant heeft betoogd, uit de bewoordingen van de brief van 18 december 1998 onmiskenbaar volgt dat daarbij aan appellant een last onder dwangsom wordt opgelegd. Deze brief bevat dan ook een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. Burgemeester en wethouders hebben aan hun aanschrijving ten grondslag gelegd dat het gebruik van de gebouwen en terreinen als parkeerplaatsen in strijd is met de artikelen 14, 16, 46 en 48 van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Spoorbuurt”. Deze artikelen bevatten voorschriften voor de bestemmingen “Bedrijven (BE)” en “Magazijnruimten (M)”.
2.4. Naar ter zitting aan de hand van de plankaart is gebleken rust op de gronden die voor parkeerdoeleinden worden gebruikt deels de bestemming “Magazijnruimten (M)” en deels de bestemming “Tuinen II” en niet de bestemming “Bedrijven (BE). Burgemeester en wethouders hebben hun aanschrijving derhalve op een deels onjuiste grondslag gebaseerd. Dit klemt te meer omdat ingevolge artikel 29 van de planvoorschriften de gronden aangewezen voor “Tuinen II” zijn bestemd voor onder meer de aanleg van parkeervakken. De rechtbank heeft dit miskend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 1 juni 1999 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit dient te worden vernietigd. Burgemeester en wethouders dienen met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
2.6. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 13 december 2001, GEMWT 99/1094;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Alkmaar van 1 juni 1999;
V. veroordeelt burgemeester en wethouders van Alkmaar in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Alkmaar te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat de gemeente Alkmaar aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 102,10 en € 165,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002
71-394.