ECLI:NL:RVS:2002:AE5403

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200617/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.E. van der Does
  • H. Troostwijk
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar, die op 20 december 2001 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. Appellante had een verzoek ingediend bij de raad van de gemeente Egmond (thans gemeente Bergen) om schadevergoeding op basis van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Dit verzoek werd op 28 juni 1999 afgewezen, waarna appellante bezwaar maakte, dat op 24 januari 2000 ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de raad terecht geen aanleiding zag om de verzoeken van appellante en de vorige eigenaar als één verzoek te beschouwen, omdat beide vennootschappen als afzonderlijke rechtspersonen moeten worden beoordeeld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 juli 2002 behandeld. Appellante verzocht om schadevergoeding omdat de bouwmogelijkheden op haar perceel door het bestemmingsplan "Boulevard" waren beperkt. De Afdeling oordeelde dat appellante bij de aankoop van het perceel rekening had moeten houden met het risico van beperkter bouwmogelijkheden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de negatieve financiële gevolgen voor appellante geheel voor haar rekening konden komen, aangezien zij het perceel verwierf op een moment dat de nadelige planologische wijziging te voorzien was.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 17 juli 2002.

Uitspraak

200200617/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 20 december 2001 in het geding tussen:
appelante,
en
de raad van de gemeente Egmond (thans: gemeente Bergen).
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 1999 heeft de raad van de gemeente Egmond (thans: gemeente Bergen) (hierna: de raad) een verzoek van appellante om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) afgewezen.
Bij besluit van 24 januari 2000 heeft de raad het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van commissie bezwaar- en beroepschriften van 7 december 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 20 december 2001, verzonden op gelijke datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 25 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 april 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.F. de Groot, advocaat te Amsterdam, en mr. D.E. Minkman, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de WRO, voorzover hier van belang, kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Appellante verzoekt om schadevergoeding, omdat op haar perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) ten gevolge van de bepalingen van het – op 30 januari 1996 bij uitspraak van de Afdeling van die datum in zaak no. E01.94.0100 in rechte onaantastbaar geworden - bestemmingsplan “Boulevard” een maximale bouwhoogte is opgenomen. Hierdoor konden op het perceel met name minder appartementen worden gebouwd dan onder het voorheen geldende bestemmingsplan “Boulevard 1971”.
2.3. Appellante heeft niet bestreden dat zij de eigendom van het perceel bij akte van 29 december 1994 en de macht om over het perceel te beschikken, heeft verworven van [vorige eigenaar].
2.4. De rechtbank heeft, in navolging van de raad, terecht geen aanleiding gezien de verzoeken van appellante en [vorige eigenaar]. om schadevergoeding als één verzoek aan te merken, nu beide vennootschappen twee te onderscheiden rechtspersonen zijn en de verzoeken ieder een aparte beoordeling vergen.
2.5. Voorts onderschrijft de Afdeling het oordeel van de rechtbank dat er voor appellante ten tijde van de eigendomsverkrijging van het perceel aanleiding bestond rekening te houden met het risico van beperkter bouwmogelijkheden. Gelet daarop kon de raad de negatieve financiële gevolgen redelijkerwijs geheel ten laste van appellante laten. Het betoog van appellante dat beide vennootschappen nauw met elkaar verbonden zouden zijn, dat de tijdelijke eigendomsoverdracht om louter formele redenen zou zijn geschied en dat [vorige eigenaar] geen afstand zou hebben gedaan van de bouw- en exploitatierechten van het perceel, doet hier niet aan af. Wat daar ook van zij, appellante heeft als zelfstandige rechtspersoon het perceel in eigendom verworven op een moment dat de nadelige planologische wijziging was te voorzien.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:.
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Does w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002
299.