ECLI:NL:RVS:2002:AE5390
Raad van State
- Eerste aanleg - meervoudig
- W. Konijnenbelt
- M. Oosting
- H.Ph.J.A.M. Hennekens
- Rechtspraak.nl
Bestuurlijke handhaving en vergunningverlening in milieuzaken
In deze zaak hebben appellanten, wonend te [woonplaats], beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Ridderkerk. Dit besluit, genomen op 29 februari 2000, weigerde de toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot een inrichting die door de vergunninghouder werd gedreven op het adres [locatie] te [plaats]. De burgemeester en wethouders verklaarden het bezwaar van appellanten ongegrond bij besluit van 23 november 2000. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij hun gronden aanvulden in een brief van 21 februari 2002. De zaak werd behandeld op 1 juli 2002, waar zowel appellanten als vertegenwoordigers van de gemeente en de vergunninghouders aanwezig waren.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de inrichting in kwestie in strijd met artikel 8.1, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer in werking is. De verweerders hadden ten onrechte aangenomen dat de inrichting vergunningplichtig was op basis van de Wet milieubeheer, terwijl er een in 1982 verleende vergunning krachtens de Hinderwet gold. De Afdeling oordeelde dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berustte, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak van de Raad van State verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de burgemeester en wethouders van Ridderkerk en veroordeelde hen in de proceskosten van appellanten. Tevens werd de gemeente Ridderkerk gelast om het griffierecht aan appellanten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij bestuursbesluiten en de noodzaak voor bestuursorganen om de geldende wet- en regelgeving correct toe te passen.