ECLI:NL:RVS:2002:AE5384

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200105943/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking erkenning voor periodieke keuringen van motorrijtuigen door de Algemeen Directeur van de Rijksdienst voor het Wegverkeer

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Algemeen Directeur van de Rijksdienst voor het Wegverkeer tegen een uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch. De president had op 24 september 2001 het beroep van [autobedrijf] gegrond verklaard en de intrekking van de erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van motorrijtuigen door appellant vernietigd. Appellant had op 9 mei 2001 de erkenning van [autobedrijf] ingetrokken voor de duur van twaalf weken, omdat er gebreken waren geconstateerd bij de keuring van een voertuig. Het hoger beroep werd ingesteld omdat appellant van mening was dat de president de procedure tot intrekking onjuist had beoordeeld.

De Raad van State overweegt dat de president heeft miskend dat [autobedrijf] in de gelegenheid was om bezwaar te maken tegen de geconstateerde gebreken, maar dit niet heeft gedaan. Hierdoor staan de gebreken en de bijbehorende strafpunten in rechte vast. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat de intrekking van de erkenning terecht is gebeurd op basis van het Cusumsysteem, dat op 29 maart 2001 in werking is getreden. De Afdeling stelt vast dat het beleid van appellant, dat rekening houdt met de verkeersveiligheid, niet onredelijk is en dat de opgelegde maatregel in verhouding staat tot de ernst van de overtredingen.

De uitspraak van de president wordt vernietigd en het bij de rechtbank ingestelde beroep wordt ongegrond verklaard. De Afdeling concludeert dat de belangen van de verkeersveiligheid zwaarder wegen dan de belangen van [autobedrijf]. De beslissing wordt uitgesproken in naam der Koningin op 17 juli 2002.

Uitspraak

200105943/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Algemeen Directeur van de Rijksdienst voor het Wegverkeer,
appellant,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 24 september 2001 in het geding tussen:
[Autobedrijf], gevestigd te [plaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 mei 2001 heeft appellant op grond van artikel 87, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) de aan [autobedrijf] verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van motorrijtuigen tot en met 3500 kg op de keuringsplaats [locatie] te [plaats] met het keuringsinstantienummer […] ingetrokken voor de duur van twaalf weken.
Bij besluit van 23 juli 2001 heeft appellant het daartegen door [autobedrijf] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 september 2001, verzonden op 29 oktober 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de president) het daartegen door [autobedrijf] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2001, hoger beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2001, zijn de gronden aangevuld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 maart 2002 heeft [autobedrijf] gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en [autobedrijf], vertegenwoordigd door [eigenaar] in persoon en mr. C.W.M. Vergouwen, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Artikel 43, vierde lid, van de Erkenningsregeling APK (hierna: de regeling) bepaalt - voorzover hier van belang - dat indien er ten behoeve van de goedkeuring reparaties aan het voertuig zijn verricht, op het keuringsrapport wordt aangegeven dat het voertuig is goedgekeurd na reparatie.
Artikel 44, tweede lid, van de regeling bepaalt - voorzover hier van belang - alvorens tot het afmelden van een voertuig wordt overgegaan, door de keurmeester die het voertuig afmeldt wordt nagegaan of de keuring heeft plaatsgevonden alsmede of aan de verplichtingen in artikel 43 is voldaan.
Ingevolge artikel 5, onder c, van het Cusumsysteem erkenninghouders APK (hierna: het Cusumsysteem) wordt een procedure tot intrekking van de erkenning begonnen indien één afzonderlijke cusumbijdrage 9,6 of hoger is.
2.2. Op 4 mei 2001 is het voertuig met het kenteken […] na initiële keuring door de [keurmeester] in orde bevonden met dien verstande dat de banden van de voorwielen niet goed waren en in het linker achterwiel een slag zat. De keurmeester is vervolgens gaan pauzeren. Na zijn pauze constateerde hij dat er vier andere wielen op het voertuig waren gemonteerd, die alle voorzien waren van goede banden. Hierop is het voertuig als zijnde goedgekeurd afgemeld. Vervolgens heeft de steekproefcontroleur in het kader van een steekproef een herkeuring van dit voertuig verricht. In die herkeuring zijn een aantal gebreken geconstateerd die een afzonderlijke cusumbijdrage van 11,6 strafpunten vertegenwoordigen. Hierop is de goedkeuring vervallen en is de afgifte van het keuringsbewijs geweigerd. Tegen deze weigering staat op grond van artikel 90, eerste lid, van de WVW bezwaar of administratief beroep bij de Dienst Wegverkeer open. Ingevolge artikel 8:4, onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan - voor zover van belang - geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een technische beoordeling van een voertuig, dan wel een onderdeel daarvan, zodat evengenoemd artikel 90 als uitzondering geldt op het bezwaar en administratief beroep zoals geregeld in de Awb. Dit betekent dat [autobedrijf] in het kader van de procedure als genoemd in artikel 90, eerste lid, van de WVW de in de herkeuring geconstateerde gebreken, de kwalificatie daarvan en de toegekende strafpunten aan de orde had kunnen stellen. Nu uit het steekproefcontrolerapport van 4 mei 2001 blijkt dat [autobedrijf] geen gebruik heeft gemaakt van deze procedure, staan de gebreken, de kwalificatie daarvan en de toegekende strafpunten in rechte vast. De president heeft dit miskend.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen en overweegt daartoe als volgt.
2.4. Zowel appellant als de president hebben met betrekking tot de procedure tot intrekking de Bekendmaking vaststelling cusumsysteem erkenninghouders Erkenningsregeling-APK van 21 augustus 2000, Stcrt. 2000, nr. 163 toepasselijk geacht, terwijl op 29 maart 2001 het Cusumsysteem in werking is getreden. Artikel 6 van het Cusumsysteem bepaalt dat de bekendmaking vaststelling cusumsysteem erkenninghouders Erkenningsregeling-APK van 21 augustus 2000, Stcrt. 2000, nr. 163 wordt ingetrokken. Nu het toetsingskader gelijk is gebleven, levert dit evenwel geen grond van vernietiging op en dient de beslissing op bezwaar te worden getoetst aan het Cusumsysteem. Gelet hierop, alsmede op het onder 2.2. overwogene, is appellant terecht op grond van artikel 5, onder c, van het Cusumsysteem de procedure tot intrekking begonnen.
2.5. Terzake van de duur van de intrekking hanteert appellant een beleid dat is neergelegd in de toezichtbeleidsbrief van 1 maart 2000 (kenmerk VIZ 00/379). Dit beleid behelst een gedifferentieerd systeem van in ernst en gewicht oplopende overtredingen met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende sancties, waarbij in algemene zin reeds rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen van erkenninghouders alsmede met hun staat van dienst. Dit beleid is niet onredelijk.
Met betrekking tot het bestreden besluit stelt de Afdeling vast dat de daarbij opgelegde sanctie in overeenstemming is met het hiervoor bedoelde beleid. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden aan de zijde van [autobedrijf] die appellant noopten in afwijking van zijn beleid te beslissen. Dat, zoals [autobedrijf] stelt, een deel van de bij de herkeuring geconstateerde gebreken niet als afzonderlijke gebreken kunnen worden aangemerkt, omdat zij het rechtstreekse gevolg zijn van het op ondeugdelijke wijze monteren van het rechter voorwiel, kan niet als zodanig worden aangemerkt. Hierbij is van belang dat het erkenningstelsel met name in het leven is geroepen ten behoeve van het algemene belang van de bescherming van de verkeersveiligheid. Het zwaarwegende belang van de verkeersveiligheid, dat is gediend met het op een juiste wijze uitvoeren van keuringen en het kunnen controleren daarvan, vormt de grondslag van het sanctiebeleid. Gelet op de verantwoordelijkheid die [autobedrijf] als keurmeester draagt voor de keuring van het voertuig na reparatie en de gevolgen die niet onderkende gebreken aan het voertuig kunnen hebben voor de verkeersveiligheid, is de oorzaak van het ontstaan van de geconstateerde gebreken - nog daargelaten of die concreet kan worden vastgesteld - niet relevant.
Gelet op het vorenoverwogene acht de Afdeling de opgelegde maatregel niet onevenredig in verhouding tot de ernst van de geconstateerde overtreding. De Afdeling zal dan ook het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Hertogenbosch van 24 september 2001, AWB 01/1825;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002
97-395.